Een ontwikkeling van HIV in het Nederlandse strafrecht

Een ontwikkeling van HIV in het Nederlandse strafrecht De soa hiv (humaan immunodeficiëntievirus) is (ondanks het uitblijven van een vaccin) goed te behandelen. Dankzij medicijnen (hiv-remmers) kan een hiv-besmetting namelijk goed onderdrukt worden. Naast de ontwikkelingen voor hiv in de geneeskunde, is er ook een ontwikkeling zichtbaar in het Nederlandse strafrecht. Kort zal worden ingegaan op een aantal interessante uitspraken van de Hoge Raad omtrent hiv op strafrechtelijk gebied.

Voorwaardelijke opzet – aanmerkelijke kans

‘Aanmerkelijke kans’ is één van de in de rechtspraak van het strafrecht bepaalde elementen voor ‘voorwaardelijke opzet’. Voorwaardelijke opzet wordt in het strafrecht aangemerkt als de ondergrens van opzet. Voorbeelden van voorwaardelijke opzet zijn er genoeg te vinden in de jurisprudentie. (1) Het houdt kortom in dat een dader (willens) een bepaald doel heeft (bijvoorbeeld om iemand te doden), maar dat de dader bij het uitvoeren van dit doel zich ervan bewust is (wetens) en dus op de koop toeneemt dat een bepaald ander gevolg zou kunnen intreden (bijvoorbeeld dat een andere persoon wordt gedood).

De Hoge Raad - doodslag versus zware mishandeling

De Hoge Raad heeft in een aantal zaken uitspraak gedaan rondom hiv. In de zogenoemde HIV-jurisprudentie (2003 – 2007) gaat het telkens om een situatie waarin sprake is van onbeschermd seksueel contact, waarbij de verdachte weet geïnfecteerd te zijn met HIV.

HIV-I arrest

In het HIV-I arrest ging de Hoge Raad dieper in op het begrip: ‘aanmerkelijke kans’. In deze casus heeft een met hiv-besmette volwassen persoon seks met een tweetal minderjarige jongens. Het Hof is van mening dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de minderjarige jongens bij een besmetting met hiv een kans hebben op overlijden door aids (het gevolg). En aids wordt (gelet op een rapport van een deskundige op het gebied van hiv en aids) nog steeds als dodelijk beschouwd, kortom volgens het Hof is hier sprake van voorwaardelijke opzet.

De Hoge Raad ziet dit toch anders en oordeelt dat door het enkele bestaan op de kans van een hiv- besmetting (hierbij gelet op de incubatietijd die na de besmetting optreedt en de daarbij komende onzekerheid of de anti-hiv medicatie het stadium van aids kan voorkomen), niet kan worden aangenomen dat de verdachte de 'aanmerkelijke kans' in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daadwerkelijk aan aids zou komen te overlijden. Het begrip ‘aanmerkelijke kans’ wordt (kortom) door de Hoge Raad feitelijk uitgelegd in plaats van juridisch-normatief (zoals hierboven door het Hof). Ook oordeelt de Hoge Raad dat het infecteren van een persoon met HIV in beginsel ‘het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel’ oplevert in plaats van ‘poging tot doodslag’ (zoals eerder gesteld door het Hof). (2)

HIV-II arrest

Het HIV-II arrest betreft het geval waarbij een verdachte man (bekend met zijn hiv-besmetting) meermaals seks heeft met twee vrouwen. Het Hof veroordeelt de verdachte hier tot poging van doodslag, aangezien er in deze situatie een aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer door de seks komt te overlijden aan aids. De Hoge Raad oordeelt ook in deze situatie anders en grijpt terug op het HIV-I arrest: 'Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten'. (3)

HIV-III arrest

Het HIV-III arrest vloeit voort uit het HIV-I arrest. Conclusie van de Hoge Raad en inmiddels ook het Hof is dat de kans op de dood door aids (gelet op de algemene ervaringsregels) niet aannemelijk kan worden geacht. Volgens het Hof heeft de verdachte in dit geval wel willens en wetens de aannemelijke kans aanvaard dat de jonge slachtoffers door zijn gedragingen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen (namelijk de hiv-besmetting). De Hoge Raad stelt onder meer dat de kans op een besmetting met hiv in het kader van de ‘algemene ervaringsregels’ niet als ‘aanmerkelijk’ kan worden beoordeeld. Hierbij komt de Hoge Raad met een nieuw vereiste: ‘Onder bijzondere, risico verhogende, omstandigheden kan dat anders zijn’. (4) Van dit nieuwe vereiste was in casu geen sprake, ook heeft de Hoge Raad geen voorbeeld genoemd van een situatie waarbij sprake zou zijn van bijzondere risico verhogende omstandigheden.

HIV-IV arrest

In het HIV-IV arrest is het slachtoffer (anders dan in de vorige zaken) wel besmet geraakt met hiv. De verdachte heeft in deze zaak zijn partner langdurig voorgelogen. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld wegens zware mishandeling. Voor dit oordeel heeft het Hof gebruik gemaakt van statistische gegevens van een deskundige (professor Danner). De Hoge Raad stelt (onder meer) het volgende: ‘Dat het aangaan van onbeschermde seksuele contacten door iemand die met het HIV-virus is besmet gevaarzettend is, brengt op zichzelf nog niet mee dat door de desbetreffende seksuele gedragingen een zodanige kans op besmetting met het HIV-virus - en dus op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel - in het leven wordt geroepen dat deze bij de beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Slechts onder bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden kan dat anders zijn’. (5)

Kortom: geen voorwaardelijke opzet volgens de Hoge Raad. De Hoge raad verwijst naar het criterium uit het HIV-III arrest. Ook in dit geval (waarbij het slachtoffer wel besmet is geraakt met HIV) is volgens de Hoge Raad geen sprake van ‘bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden’. Uit de bewijsmiddelen van het Hof kan in ieder geval niet worden afgeleid dat er sprake zou zijn van een zodanig aanmerkelijke kans op een dergelijke besmetting dat voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen. Dat de verdachte volgens het Hof zijn partner willens en wetens zou hebben voorgelogen, kan van belang zijn in het geval de verdachte willens en wetens de kans zou hebben aangenomen dat zijn partner zou worden besmet met HIV, maar niet om de grootte van die kans vast te stellen. (6) In rechtsoverweging 4.4. lijkt de Hoge Raad zich om ‘politieke overwegingen’ terughoudend op te stellen, omdat hier sprake zou zijn van een bijzondere situatie in het kader van de volksgezondheid. (7)

Groninger HIV arrest

In deze zaak gaat het om een aantal mannen die regelmatig seksfeestjes organiseren voor homoseksuele mannen. Men kon daar kiezen voor beschermde en onbeschermde seks. Ook was er drank en (hard-) drugs beschikbaar. Eén van de verdachten (tevens met hiv besmet) had het idee om andere mannen te gaan besmetten met hiv. Samen met een andere verdachte in de zaak ging hij over tot actie van dit idee. Doelbewust werd bij een aantal mannen hiv-besmet bloed via naalden ingespoten. Een aantal mannen bleken kort daarna hiv te hebben.

De Hoge Raad gaat in deze zaak in op de rechtsvraag of sprake is van een causaal verband tussen het inspuiten van hiv-besmet bloed en de daadwerkelijke besmetting. Kortom, kan de besmetting als gevolg van het inspuiten van het geïnfecteerde bloed ‘redelijkerwijs’ aan de verdachte worden toegerekend? In casu is sprake van een uitzonderlijk geval, omdat men niet kan uitsluiten dat de besmettingen door andere personen zijn veroorzaakt. Deze onzekerheid (aldus de Hoge Raad) betekent overigens niet dat het gevolg daarom niet redelijkerwijs aan de verdachte personen kan worden toegerekend. Hierbij verwijst de Hoge Raad naar eerdere jurisprudentie. (8)

Vervolgens benoemt de Hoge Raad een aantal minimum criteria voor ‘het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (een gedraging van) een verdachte’:
  • Vaststelling dat de gedraging een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid;
  • Het moet aannemelijk zijn dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt, dit hangt af van de concrete omstandigheden van het geval;
  • De gedraging van de verdachte moet naar haar aard geschikt zijn om het gevolg teweeg te kunnen brengen;
  • Uit ervaringsregels zou moeten blijken dat de gedraging heeft geleid tot het intreden van het gevolg.(9)

De Hoge Raad heeft in 2012 besloten dat de zaak opnieuw moest worden behandeld. Het gaat hier om een uitzonderlijk geval. Het blijft namelijk onzeker of de hiv-besmetting bij de slachtoffers is veroorzaakt door de gedragingen van de verdachten. Meer onderzoek is nodig om te bepalen hoe ieder van de slachtoffers is besmet met hiv. In deze lijn heeft het Hof Arnhem de verdachten veroordeeld tot ‘poging van zware mishandeling’ in plaats van een veroordeling tot ‘zware mishandeling’. (10 & 11)

Conclusie

Uit de bovenstaande HIV-jurisprudentie (2003 – 2007) blijkt dat de Hoge Raad niet snel voorwaardelijke opzet aanneemt. De Hoge Raad vindt een eventuele veroordeling tot een ‘poging tot zware mishandeling’ passender dan een ‘poging tot doodslag’. Aan iemand met hiv die onbeschermde seks heeft, wordt in het HIV-I arrest niet verweten dat hij de ‘aanmerkelijke kans’ in het leven heeft geroepen dat zijn partners zullen overlijden aan aids. Dus geen voorwaardelijk opzet. In het HIV-II arrest verwijst de Hoge Raad naar het ‘aanmerkelijke kans’ criterium uit het HIV-I arrest. In het HIV III arrest komt de Hoge Raad nu toch met een ander criterium. Onbeschermde seks (terwijl men weet besmet te zijn met hiv) kan slechts onder ‘bijzondere, risicoverhogende omstandigheden’ toch als aanmerkelijk worden aangemerkt. In casu was hier geen sprake van. Ook in het HIV-IV arrest waarbij wel daadwerkelijk sprake was van een hiv besmetting na meerdere keren onbeschermde seks, terwijl de verdachte wist besmet te zijn, was ook niet voldaan aan de criteria bepaald in het HIV-III arrest.

In het Groninger HIV arrest ging het om de (rechts)vraag of de HIV- besmetting als gevolg van het willens en wetens inspuiten van het geïnfecteerde bloed ‘redelijkerwijs’ aan de verdachte kon worden toegerekend. Het is in deze situatie namelijk ook mogelijk dat een slachtoffer hiv heeft opgelopen door andere personen. Deze onzekerheid betekent volgens de Hoge raad niet dat het gevolg daarom niet redelijkerwijs aan de verdachte personen kan worden toegerekend.
© 2016 - 2024 Sarahzeilstra, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Opzet: het bewijzen van opzet in het strafrechtOpzet: het bewijzen van opzet in het strafrechtVoor veel misdrijven is opzet een voorwaarde voor strafbaarheid. Opzet betekent 'willens en wetens'. De gedachte hierach…
Opzet; de verschillende vormen in het strafrechtOpzet komt in het dagelijks leven vaak voor. Mede om deze reden heeft de Nederlandse wetgever het begrip 'opzet' als bes…
Het recht: opzet, dolusHet recht: opzet, dolusIn het strafrecht wordt onderscheid gemaakt tussen opzet (dolus) en schuld (culpa). Het verschil in de hoogte van straff…
Opzet of schuld in het strafrechtHet Nederlandse strafrecht kent als delictsbestanddelen opzet en culpa (schuld). Wanneer bijvoorbeeld 'schuld' in een de…
Vuurwerk: de regels en straffen bij vuurwerkdelictenVuurwerk: de regels en straffen bij vuurwerkdelictenWelke straffen staan op het plegen van vuurwerkdelicten? Wat moet een particulier weten bij het kopen, afsteken en opsla…
Bronnen en referenties
  • 1. HR 19 juni 1911, W. 9203 (Hoornse taart).
  • 2. HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552.
  • 3. HR 24 juni 2003, NJ 2003, 555, r.o. 3.5.e.v.
  • 4. HR 18 januari 2005, NJ 2005, 154, r.o. 3.6.
  • 5. HR 20 februari 2007, NJ 2007, 313, r.o.4.2.
  • 6. HR 20 februari 2007, NJ 2007, 313, r.o. 4.4.
  • 7. Kamerstukken II 2004-2005, 29 800 VI, nr. 157, blz. 5-9.
  • 8. HR 27 maart 2012, NJ 2012/301, r.o. 2.4.1 t/m/ 2.4.3.
  • 9. HR 27 maart 2012, NJ 2012/301, r.o. 2.4.1 t/m/ 2.4.4.
  • 10. Gerechtshof Arnhem 29 November 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY4622.
  • 11. Gerechtshof Arnhem 29 November 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY4618.
Sarahzeilstra (11 artikelen)
Gepubliceerd: 24-11-2016
Rubriek: Wetenschap
Subrubriek: Recht en wet
Bronnen en referenties: 11
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.