Oplosbaarheid versus oplosbaarheidsproduct van zouten
Zowel de oplosbaarheid als het oplosbaarheidsproduct van een zout geven aan hoe goed dat zout oplost in water. Alle zouten, ongeacht hun moleculaire structuur, kunnen met elkaar worden vergeleken op basis van hun oplosbaarheid. Zouten die goed oplosbaar zijn in water hebben steeds een grotere oplosbaarheid dan zouten die minder goed oplossen. Op basis van het oplosbaarheidsproduct kunnen echter alleen zouten met eenzelfde moleculaire structuur onderling worden vergeleken.
Zouten
Een
zout is opgebouwd uit een positief geladen en een negatief geladen atoom of atoomgroep, respectievelijk een kation en een anion genoemd. Hoeveel kationen er aan hoeveel anionen zijn gebonden in een bepaald zout, hangt af van de lading van de ionen. Een zout is steeds elektrisch neutraal, de som van de totale positieve en de totale negatieve lading is steeds gelijk aan 0.
Voorbeelden
- Voorbeelden van kationen: NH4+, Na+, Ca2+, Fe2+, Fe3+, Al3+, ...
- Voorbeelden van anionen: Cl-, CO32-, SO42-, PO43-, ...
- Voorbeelden van zouten:
- Keukenzout bestaat uit Na+- en Cl--ionen. Daar beiden éénwaardige ionen zijn, zal de chemische formule van keukenzout NaCl (natriumchloride) zijn.
- Kalk bestaat uit Ca2+- en CO32--ionen. Daar beide ionen tweewaardige ionen zijn, zal hier de chemische formule CaCO3 (calciumcarbonaat) zijn.
- Soda bestaat uit Na+- en CO32--ionen. Om deze ionen te combineren tot een elektrisch neutrale stof, dienen er twee Na+-ionen gecombineerd te worden met één CO3--ion. De chemische formule wordt dan Na2CO3 (dinatriumcarbonaat).
Algemeen
Een zout samengesteld uit X
a+- en Y
b--ionen heeft als brutoformule X
nY
m
met: [n.(+a) + m.(-b)] = 0
Dissociatie van zouten
Zoutmoleculen die in oplossing gaan, zullen
dissociëren in hun samenstellende ionen. X
nY
m → n.X
a+ + m.Y
b-
De oplosbaarheid van een zout S
De oplosbaarheid van een zout is de maximum hoeveelheid die van dat zout kan worden opgelost in een bepaalde hoeveelheid water.
- Een oplossing die minder dan deze maximale hoeveelheid bevat, is een onverzadigde oplossing. Er kan nog meer van het zout worden opgelost.
- Een oplossing die net deze maximale hoeveelheid bevat, is een verzadigde oplossing.
- Een oplossing die meer dan deze maximale hoeveelheid bevat, is een overzadigde oplossing. Dit is echter een onstabiele toestand en deze treedt slechts zelden op. Bij de meeste stoffen zal er zich bij het overschrijden van de maximale hoeveelheid een neerslag vormen.
Het oplosbaarheidsproduct Ks van een zout
Indien je meer zout in water brengt dan oplosbaar is, zal er zich een heterogeen evenwicht instellen. De maximaal oplosbare hoeveelheid zal zich in oplossing (gedissociëerd) en de overmaat zal zich in het neerslag (niet gedissociëerd) bevinden. Dit is een dynamisch evenwicht, m.a.w. voortdurend gaan er ionen uit het neerslag in oplossing, maar tegelijkertijd zullen evenveel ionen hercombineren en neerslaan.
X
nY
m ↔ n.X
a+ + m.Y
b-
De uitdrukking voor de evenwichtsconstante van dit evenwicht is de volgende.
Ks = c
n(X
a+). c
m(Y
b-) / c(X
nY
m)
met c = de evenwichtsconcentratie van de ionen/stoffen tussen haakjes.
X
nY
m is een vaste stof en de concentratie ervan wordt per definitie gelijkgesteld aan 1. De uitdrukking voor de evenwichtsconstante kan dus vereenvoudigd worden.
Ks = cn(Xa+). cm(Yb-)
Hoe maak je een verzadigde oplossing?
Uit de zuivere stof
Je kan een verzadigde oplossing van een bepaalde stof maken door een grotere hoeveelheid dan de oplosbaarheid van die stof in water te brengen. Er zal zich dan een evenwicht instellen tussen opgeloste en neergeslagen ionen. Na filtratie van dit heterogeen mengsel, wordt een verzadigde oplossing verkregen.
Door samenvoeging van goed oplosbare zouten
Door twee goed oplosbare zouten samen in oplossing te brengen, kan er uit de samengevoegde ionen een slecht oplosbaar zout ontstaan dat zal neerslaan. Na filtratie wordt hier ook een verzadigde oplossing verkregen van het slecht oplosbare zout. In tegenstelling tot een verzadigde oplossing verkregen uit een zuivere stof, zal deze verzadigde oplossing ook nog andere ionen bevatten.
Stel bijvoorbeeld: NaCl + AgNO
3. AgNO
3 en NaCl zijn goed oplosbare zouten. Door beide zouten samen in oplossing te brengen ontstaat het slecht oplosbare AgCl.
Na
+ + Cl
- + Ag
+ + NO
3- ↔ AgCl + Na
+ + NO
3-
Er zal zich een AgCl-neerslag vormen indien het ionenproduct IP = c(Ag
+) × c(Cl
- > Ks(AgCl) = 1.77×10
-10.
- Neerslag (of oververzadiging) als I.P. > Ks
- Verzadigde oplossing als I.P. = Ks
- Onverzadigde oplossing als I.P. < Ks
Rekenvoorbeeld
Stel: 100mL van een NaCl-oplossing (0.001mol/L) + 100mL van een AgNO
3-oplossing (0.0005mol/L)
Aantal mol van elk ion in deze oplossing:
- Aantal mol Na+: 0.1L × 0.001mol/L = 0.0001 mol
- Aantal mol Cl-: 0.1L × 0.001mol/L = 0.0001 mol
- Aantal mol Ag+: 0.1L * 0.0005mol/L = 0.00005 mol
- Aantal mol NO3-: 0.1L × 0.0005mol/L = 0.00005 mol
Concentratie van elk ion in deze oplossing:
- c(Na+)= 0.0001mol/0.2L = 0.00005 mol/L
- c(Cl-) = 0.00001mol/0.2L = 0.00005 mol/L
- c(Ag+) = 0.00005mol/0.2L = 0.00025 mol/l
- c(NO3-) = 0.00005/0.2L = 0.00025 mol/L
De oplosbaarheidsproducten van de betrokken zouten zijn als volgt.
- Ks (NaCl) = 36,0 (mol/L)2
- Ks (AgNO3) = 162 (mol/L)2
- Ks (NaNO3) = 106 (mol/L)2
- Ks(AgCl) = 1.77×10-10 (mol/L)2
De praktische ionenproducten zijn als volgt.
- IP(NaCl) = 0.00005mol/L × 0.00005mol/L = 3×10-9 (mol/L)2
- IP(AgNO3) = 0.00025mol/L × 0.00025mol/L = 6.3×10-8 (mol/L)2
- IP(NaNO3) = 0.00005mol/L × 0.00025mol/L = 1.3×10-8 (mol/L)2
- IP(AgCl) = 0.00025mol/L × 0.00005mol/L = 1.3×10-8 (mol/L)2
Voor NaCl, AgNO
3 en NaNO
3 zijn de ionenproducten veel lager dan de oplosbaarheidsproducten. Voor AgCl is het berekend ionenproduct hoger dan het oplosbaarheidsproduct. Dit betekent dat er een AgCl-neerslag zal ontstaan en dat de oplossing dus verzadigd zal zijn aan Ag
+- en Cl
--ionen.
Verband tussen de oplosbaarheid en het oplosbaarheidsproduct van een zout
Type zout: XY
Voorbeeld AgCl
- AgCl ↔ Ag+ + Cl-
- Ks = c(Ag+) × c(Cl-)
c(Ag
+) en c(Cl
-) zijn de concentraties van de zilver- en chloride-ionen die maximaal in de oplossing aanwezig kunnen zijn.
- c(Ag+)= c(Cl-) = S
- Ks = S2 ↔ √Ks = S
Overzichtstabel
Zout (XY) | Dissociatiereactie | Oplosbaarheidsproduct Ks (mol/L)2 | Oplosbaarheid S (mol/L) |
CaSO4 | CaSO4 → Ca2+ + SO42- | 7.10×10-5 | 8.43×10-3 |
MgCO3 | MgCO3 → Mg2+ + CO32- | 6.82×10-6 | 2.61×10-3 |
SrSO4 | SrSO4 → Sr2+ + SO42- | 3.44×10-7 | 5.87×10-4 |
CuCl | CuCl → Cu+ + Cl- | 1.72×10-7 | 4.15×10-4 |
NiCO3 | NiCO3 → Ni2+ + CO32- | 1.42×10-7 | 3.77×10-4 |
AgIO3 | AgIO3 → Ag+ + IO3- | 3.17×10-8 | 1.87×10-4 |
PbSO4 | PbSO4 → Pb2+ + SO42- | 1.82×10-8 | 1.35×10-4 |
CuBr | CuBr → Cu+ + Cl- | 6.27×10-9 | 7.92×10-5 |
CaCO3 | CaCO3 → Ca2+ + CO32- | 4.96×10-9 | 7.04×10-5 |
CaC2O4 | CaC2O4 → Ca2+ + C2O42- | 2.34×10-9 | 4.84×10-5 |
PbC2O4 | PbC2O4 → Pb2+ + C2O42- | 8.51×10-10 | 2.92×10-5 |
CuC2O4 | CuC2O4 → Cu2+ + C2O42- | 4.43×10-10 | 2.10×10-5 |
AgCl | AgCl → Ag+ + Cl- | 1.77×10-10 | 1.33×10-5 |
ZnCO3 | ZnCO3 → Zn2+ + CO32- | 1.19×10-10 | 1.09×10-5 |
BaCrO4 | BaCrO4 → Ba2+ + CrO42- | 1.17×10-10 | 1.08×10-5 |
BaSO4 | BaSO4 → Ba2+ + SO42- | 1.07×10-10 | 1.03×10-5 |
FeCO3 | FeCO3 → Fe2+ + CO32- | 3.07×10-11 | 5.54×10-6 |
MnCO3 | MnCO3 → Mn2+ + CO32- | 2.24×10-11 | 4.73×10-6 |
CuI | CuI → Cu+ + I- | 1.27×10-12 | 1.13×10-6 |
AgSCN | AgSCN → Ag+ + SCN- | 1.03×10-12 | 1.02×10-6 |
AgBr | AgBr → Ag+ + Br- | 5.35×10-13 | 7.31×10-7 |
CuSCN | CuSCN → Cu+ + SCN- | 1.77×10-13 | 4.21×10-7 |
PbCO3 | PbCO3 → Pb2+ + CO32- | 1.46×10-13 | 3.82×10-7 |
MnS | MnS → Mn2+ + S2- | 4.65×10-14 | 2.16×10-7 |
AgI | AgI → Ag+ + I- | 8.51×10-17 | 9.00×10-9 |
FeS | FeS → Fe2+ + S2- | 1.59×10-19 | 3.99×10-10 |
NiS | NiS → Ni2+ + S2- | 1.07×10-21 | 3.27×10-11 |
ZnS | ZnS → Zn2+ + S2- | 2.93×10-25 | 5.41×10-13 |
SnS | SnS → Sn2+ + S2- | 3.25×10-28 | 1.80×10-14 |
PbS | PbS → Pb2+ + S2- | 9.04×10-29 | 9.51×10-15 |
CdS | CdS → Cd2+ + S2- | 1.10×10-29 | 3.32×10-15 |
CuS | CuS → Cu2+ + S2- | 1.27×10-36 | 1.13×10-18 |
HgS | HgS → Hg2+ + S2- | 6.44×10-53 | 8.02×10-27 |
Type zout X2Y2
Voorbeeld Cu2Cl2
Cu
2Cl
2 ↔ 2Cu
+ + 2Cl
-
Ks = c
2(Cu
+) × c
2(Cl
-)
Elk molecule koperchloride bevat twee koperionen en twee chloorionen. Voor elk molecule koperchoride dat er oplost, lossen er dus 2 chloorionen en 2 koperionen op.
c(Cu
+) = 2×S
c(Cl
-)= 2×S
Ks = (2×S)
2 * (2×S)
2 = 16×S
4
S = (Ks/16)
1/4
Overzichtstabel
Zout (XY) | Dissociatiereactie | Oplosbaarheidsproduct Ks (mol/L)4 | Oplosbaarheid S (mol/L) |
Hg2Cl2 | Hg2Cl2 → 2Hg+ + 2Cl- | 1.45×10-18 | 1.74×10-5 |
Hg2Br2 | Hg2Br2 → 2Hg+ + 2Br- | 6.41×10-23 | 1.42×10-6 |
Hg2I2 | Hg2I2 → 2Hg+ + 2I- | 2.82×10-29 | 3.60×10-8 |
Type zout: X2Y en XY2
Voorbeeld: Cu2S
- Cu2S ↔ 2Cu+ + S2-
- Ks = c2(Cu+)× c(S2-)
c(S
2-)is de concentratie aan S
2- ionen die maximaal in de oplossing kan aanwezig zijn. c(S
2-)= S
Omdat een Cu
2S molecule twee koperionen in zijn molecule heeft:
- c(Cu2+) = 2×S
- Ks = (2×S)2 × S = 4×S3
- S = (Ks/4)1/3
Overzichtstabel
Zout (XY) | Dissociatiereactie | Oplosbaarheidsproduct Ks (mol/L)3 | Oplosbaarheid S (mol/L) |
Co(IO3)2 | Co(IO3)2 → Co2+ + 2IO3- | 1.21×10-2 | 1.45×10-1 |
Pb(SCN)2 | Pb(SCN)2 → Pb+ + 2SCN- | 2.11×10-5 | 1.74×10-2 |
Ag2SO4 | Ag2SO4 → 2Ag+ + SO42- | 1.20×10-5 | 1.44×10-2 |
PbCl2 | PbCl2 → Pb2+ + 2Cl- | 1.17×10-5 | 1.43×10-2 |
PbBr2 | PbBr2 → Pb2+ + 2Br- | 6.60×10-6 | 1.18×10-2 |
Ca(IO3)2 | Ca(IO3)2 → Ca2+ + 2IO3- | 6.47×10-6 | 1.17×10-2 |
Hg2SO4 | Hg2SO4 → 2Hg+ + SO42- | 7.99×10-7 | 5.85×10-3 |
Mn(IO3)2 | Mn(IO3)2 → Mn2+ + 2IO3- | 4.37×10-7 | 4.78×10-3 |
PbI2 | PbI2 → Pb2+ + 2I- | 8.49×10-9 | 4.80×10-3 |
CaF2 | CaF2 → Ca2+ + 2F- | 1.46×10-10 | 3.32×10-4 |
Ba(IO3)2 | Ba(IO3)2 → Ba2+ + 2IO3- | 4.01×10-9 | 3.98×10-3 |
Ag2CO3 | Ag2CO3 → 2Ag+ + CO32- | 8.45×10-12 | 1.28×10-4 |
Ag2CrO4 | Ag2CrO4 → 2Ag+ + CrO42- | 1.12×10-12 | 1.65×10-4 |
Pb(IO3)2 | Pb(IO3)2 → Pb2+ + 2IO3- | 3.68×10-13 | 3.89×10-4 |
Cu2S | Cu2S→ 2Cu+ + S2- | 2.26×10-48 | 3.84×10-19 |
Ag2S | Ag2S→ 2Ag+ + S2- | 6.69×10-50 | 2.56×10-17 |
Type zout X2Y3 en X3Y2
Voorbeeld Bi2S3
- Bi2S3 ↔ 2Bi3+ + 3S2-
- Ks = c2(Bi3+) × c3(S2-)
Daar 1 molecule Bi
2S
3 bestaat uit twee ionen Bi
3+ en drie ionen S
2-:
- c(Bi3+) = 2S
- c(S2-) = 3S
- Ks = (2×S)2 × (3×S)3 = 36×S5
- S = (Ks/36)1/5
Overzichtstabel
Zout (XY) | Dissociatiereactie | Oplosbaarheidsproduct Ks (mol/L)5 | Oplosbaarheid S (mol/L) |
Ni3(PO4)2 | Ni3(PO4)2 → 3Hg2+ + 2PO43- | 4.73×10-32 | 2.65×10-7 |
Ca3(PO4)2 | Ca3(PO4)2 → 3Ca2+ + 2PO43- | 2.07×10-37 | 2.20×10-8 |
Cu3(PO4)2 | Ca3(PO4)2 → 3Cu2+ + 2PO43- | 1.39×10-37 | 2.10×10-8 |
Bi2S3 | Bi2S3 → 2Cu3+ + 3S2- | 1.82×10-99 | ≈0 |
Oplosbaarheid van zouten vergelijken
Het oplosbaarheidproduct van een zout geeft aan hoe goed een zout oplosbaar is in water. Om zouten onderling te vergelijken op basis van hun oplosbaarheidsproduct, dienen deze zouten echter dezelfde verhouding aan ionen te bevatten.
Bijvoorbeeld: vergelijking AgCl en FeS
Ks(AgCl) = c(Ag
+) × c(Cl
-) = S×S = S
2 = 1.77×10
-10 (mol/L)
2
S = √1.77×10
-10 = 1.33×10
-5 mol/L
Ks(FeS) = c(Fe
2+) × c(S
2-) = S×S = 1.59×10
-19 (mol/L)
2
S = √1.59×10
-19 = 3.99×10
-10 mol/L
Bij beide zouten bestaat er een 1-1-verhouding tussen het kation en het anion. AgCl heeft een lager oplosbaarheidsproduct en dus ook een lagere oplosbaarheid dan FeS.
Bijvoorbeeld: vergelijking PbI2 en CuCl
Ks(PbI
2) = c(Pb
2+) × c
2(I
-) = S×(2S)
2 = 4×S
3= 8.49×10
-9 (mol/L)
3
S = (8.49×10
-9/4)
1/3 = 1.29×10
-3 mol/L
Ks(CuCl) = c(Cu
+) × c(Cl
-) = S×S = S
2 = 1.72×10
-7 (mol/L)
2
S = √1.72×10
-7 = 4.15×10
-4 mol/L
Bij PbI
2 en CuCl zijn de ionenverhoudingen verschillend. Alhoewel het oplosbaarheidsproduct van PbI
2 lager is dan dan van CuCl, vertoont het toch een hogere oplosbaarheid.