De positie van de vrouw binnen arbeidsorganisaties
Welke verklaringen geven een antwoord op de vraag naar ongelijke posities van vrouwen binnen arbeidsorganisaties in verhouding tot de positie van mannen bij gelijk diploma- en functieniveau? In het volgende interview met mevrouw Schilder, docente aan de HAN, worden verschillende mogelijke verklaringen uitgewerkt. Schilder is gespecialiseerd in vrouwenhulpverlening en emancipatorische vraagstukken.
Deeltijd werken en dubbele belasting
Bij het zoeken naar een geschikte baan blijken vrouwen meer dan mannen te letten op de mogelijkheden om hun werk te combineren met huishoudelijke taken en kinderverzorging. Vrouwen zouden zich hierdoor minder betrokken kunnen voelen bij hun werk, hetgeen volgens Ellemers, van den Heuvel & de Gilder (1996) een belangrijke oorzaak zou kunnen zijn van hun ondervertegenwoordiging in hogere functies. Vooralsnog is dit echter een veronderstelling. Lies Schilder (persoonlijke communicatie, 9 november, 2000) is geneigd om deze veronderstelling vanuit haar eigen ervaring te weerleggen. Volgens haar zijn vrouwen zeker niet minder betrokken bij hun werkzaamheden. Zij lijken zich volgens haar juist vanuit een grote betrokkenheid heel verantwoordelijk te voelen voor hun werkzaamheden. Zij is van mening vrouwen bewust kiezen voor een deeltijdbaan, waarbij het voor Schilder een belangrijke vraag is of deze keuze een bewuste keuze is of een resultaat van de macht van de vanzelfsprekendheid. Schilder vindt het dan ook een probleem dat het binnen de bestaande verhoudingen vaak een vanzelfsprekendheid is dat de vrouw deeltijd gaat werken. De keuze wordt volgens haar vanzelf logisch een vrouw ( bijvoorbeeld vanwege het krijgen van een of meer kinderen) tijdelijk is gestopt met werken. Als zij weer aan de slag gaat (op het moment dat het kind, of de jongste, naar school gaat), zal zij door de ontbrekende arbeidsproductieve jaren minder worden gesalarieerd dan haar man die ononderbroken kostwinner is geweest. Het is dan dus vanzelfsprekend dat haar man zal blijven fungeren als kostwinner. Hij heeft immers onder andere vanwege zijn opgebouwde arbeidsverleden een betere salariëring (Schilder, 2000).
Zelfstereotypering
Volgens Ellemers et al. (1996) is het zeer wel mogelijk dat er sprake is van zelfstereotypering. Zo zijn er bijvoorbeeld aanwijzingen dat vrouwelijke managers ook zelf relatief weinig vertrouwen hebben in hun eigen capaciteiten. Volgens Schilder blijkt uit onderzoek dat vrouwen bij bijvoorbeeld een aanbod voor een nieuwe opdracht lang nadenken over zaken als; ‘kan ik de opdracht wel tot een goed einde brengen’, ‘ben ik wel competent genoeg?’. Zij willen eerst zekerheid hebben.
Een man zou daarentegen veeleer direct aangeven dat hij bereid is om de taak op zich te nemen. Vrouwen willen, evenals mannen, een grote kwaliteit leveren, maar blijven te lang en te veel bij zichzelf stilstaan, waardoor zij wellicht nog onzekerder kunnen worden (Schilder, 2000).
Toedichten van kwaliteiten
Schilder geeft aan dat tijdens een recent afgerond onderzoek ten aanzien van seksespecifiek onderwijs s is gebleken dat zelfs docenten die van mening zijn sekseneutraal onderwijs te onderwijzen, dit zeker niet altijd doen. Leerkrachten blijken bijvoorbeeld kritischer vragen te stellen aan jongens en aan hen ook meer kwaliteiten toe te kennen Zoals reeds in de inleiding staat beschreven worden op deze wijze aan jongen meer mogelijkheden geboden, zoals bijvoorbeeld meer stof tot nadenken. Schilder herkent deze verschijnselen ook uit haar eigen praktijk. Tijdens het geven van colleges schat zij jongen soms hoger in dan meisjes, terwijl dan tijdens een tentamenbeoordeling blijkt dat dit onterecht is. Zij vindt evenals bovengenoemde onderzoekers dat het van belang is dat vrouwen zich zelf bewust worden van hun capaciteiten en hun ambities explicieter kenbaar makken om een onjuiste inschatting hierover te voorkomen (Schilder, 2000).
Seksuele onderdrukking
Een andere verklaring voor de ongelijke positieverschillen op de betaalde arbeidsmarkt is volgens Schilder seksuele onderdrukking. Ten aanzien van seksuele onderdrukking vindt zij de machtstheorie van Elias interessant. Volgens Schilder zegt Elias dat macht wordt uitgeoefend door de gevestigden. Zeker in het verleden behoorden vrouwen tot de buitenstaanders. In de eerste fase van bevrijding van seksuele onderdrukking die Elias volgens Schilder beschrijft, hadden vrouwen geen macht; problemen ten aanzien van dit issue waren onzichtbaar, onder andere omdat het probleem niet werd erkend en wellicht niet als probleem werd ervaren. Vervolgens wordt seksuele onderdrukking zichtbaar in de emancipatiefase. Er ontstaat nu een conflict, een probleem dat wordt benoemd. Tevens kan het hierdoor volgens haar doen lijken alsof het probleem groter is geworden. In de derde fase, vooralsnog een utopie, is het probleem van de seksuele onderdrukking opgelost en is er sprake van gelijkwaardigheid. Seksuele onderdrukking waarvan seksuele intimiteiten op de werkvloer een uiting zijn, kunnen naar mening van schilder het vertrouwen in eigen competenties ondermijnen. Bovendien getuigt seksuele onderdrukking volgens haar niet van respect voor de vrouw (Schilder, 2000).
Sociaal-psychologische selectiecriteria
Schilder vindt dat tijdens selectieprocedures seksespecifieke begrippen worden toegepast of gevraagd. Begrippen als autonomie en power lijken op het eerste gezicht sekseneutraal, terwijl zij in het gebruik mannelijke associaties krijgen. Schilder geeft aan dat uit onderzoek van Ott blijkt dat wanneer mannen in de verpleging gaan werken, zij relatief gemakkelijk doorstromen naar leidinggevende functies en er een ander beroepsbegrip ontstaat, waarbij er in plaats van verzorgende termen meer technische en zakelijke termen worden gehanteerd. Als meer vrouwen echter als politieagente werkzaam zijn blijft het beroepsbegrip volledig gelijk en blijft het beroepsbegrip geassocieerd met mannelijkheid en ‘harde termen’. Of dit te maken heeft met het feit dat deze vrouwen minder snel doorstromen naar hogere functies zal volgens Schilder nader onderzocht dienen te worden (Schilder, 2000).
Socialisatie
Schilder verwerpt de verklaring van biologische verschillen voor onze vraagstelling. Zij gelooft in zoverre in biologische verschillen dat de zwangerschap en het kunnen geven van borstvoeding een duidelijk verschil is tussen mannen en vrouwen. Voor biologische verschillen ziet Schilder meer in de verklaringen van Duindam en Chodorow. Schilder geeft aan dat volgens Duindam mannen door hun socialisatie leren een regie op afstand te voeren. Schilder wil dit aanvullen met de theorie van Chodorow, die zij als volgt uitlegt. Mannen bevinden zich volgens de socialisatietheorie van Chodorow vanwege hun fulltime arbeid nog steeds voornamelijk buitenshuis, waardoor het de socialiserende taak voor jongens is om zich zich los te maken van hun moeder. Jongens ontwikkelen volgens deze theorie een positionele identiteit. Omdat de buitenshuis werkende vaders vaak abstracte identificatiefiguren zijn is het voor jongens moeilijk om zich met hun vader te identificeren. Mannen zouden hierdoor een meer rigide persoonlijkheidsstructuur ontwikkelen en zij zouden hun verworven positionele identiteit meer strategisch kunnen inzetten. Zij zijn, of worden, in tegenstelling tot meisjes, minder gericht op relationele aspecten. Deze strategische inzet is volgens Schilder zeer nuttig in bureaucratische organisaties, waar met name veel ongelijke positieverhoudingen zijn, omdat instrumentele kwaliteiten als meer waardevol worden gezien dan relationele. Vrouwen hebben volgens Chodorow daarentegen een persoonlijkheidsidentificatie met hun moeder en zij ontwikkelen dan ook een relationele gerichtheid als gevolg van hun specialisatie. Schilder is redelijk optimistisch ten aanzien van toekomstige man-vrouw-verhoudingen binnen arbeidsorganisaties. Binnen het gezin zouden wel veranderingen te signaleren zijn. Veel meisjes en/of vrouwen behalen nu een gelijkwaardig diploma, hoewel zij hierbij aangeeft dat een diploma geen garantie is voor een goede doorstroming.
Schilder ziet meer relevante verklaringen voor de positieverschillen tussen mannen en vrouwen binnen arbeidsorganisaties in de invloed van socialisatieprocessen en de macht van de vanzelfsprekendheid. De macht van de vanzelfsprekendheid is een theorie van Aafke Komter die volgens Schilder aangeeft dat de heersende verhoudingen door middel van een culturele overdracht worden overgedragen aan mensen. Schilder vindt de theorie van Habermas over burgerschap interessant, waarmee wordt aangegeven dat burgers zowel rechten als plichten hebben. Volgens deze theorie hebben met name de machtigen rechten en de onmachtigen, vrouwen, met name plichten. Schilder benadrukt dat volgens de socioloog Habermas de cirkel van de huidige machtsverhoudingen kan worden doorbroken door het opdoen van nieuwe, andere ervaringen en het doorgeven van deze ervaringen door middel van een dialoog. Volgens Schilder geeft Focault aan dat ‘alles’macht is en dat hij dus uitgaat van een zeker negativisme, terwijl Habermas kritisch en meer optimistisch is. Hij zou mensen meer zien als handelende subjecten die zich ook laten leiden door rationele overwegingen. In navolging van Habermas ziet Schilder de oplossing voor de macht van de vanzelfsprekendheid en het doorbreken van de bestaande cirkel van machtsverhoudingen dan ook door de dialoog of discussie. Deze discussies vinden plaats in de civil society, in publieke ruimtes. In de optiek van Schilder zou het wereldwijde internet in de huidige maatschappij bijvoorbeeld een rol van betekenis kunnen spelen (Schilder, 2000).
Dubbele boodschap
Een ander probleem dat volgens Schilder een verklaring kan geven voor onze vraagstelling is de koppeling van het begrip beroepsidentiteit ten aanzien van vrouwen aan de zogenaamde ‘zachte’ beroepen, terwijl bij de koppeling van het begrip beroepsidentiteit aan mannen veeleer wordt gedacht aan ‘harde’ of meer zakelijke of technische beroepen. Volgens haar gaat het dus meer om de associaties die samengaan met de zogenaamde beroepsidentiteit. Schilder vindt dit verschijnsel zeer paradoxaal; als vrouwen niet werkzaam zijn binnen een arbeidsorganisatie en zij hun identiteit ontlenen aan het vrouw zijn, tellen zij niet mee en worden zij met minachting tegemoet getreden. Tegelijkertijd worden zij als vrouw gediskwalificeerd als zij zich zo ‘mans’ mogelijk gedragen. Zij worden snel bestempeld als de zogenaamde ‘manwijven’ en op deze wijze ook niet als volwaardig beschouwd omdat zij zich niet vrouwelijke gedragen. Dit wordt door Schilder beschouwd als een lastige dubbele boodschap waar vrouwen mee te maken hebben (Schilder, 2000).
Conclusie en aanbeveling
De door Schilder geven verklaringen , te weten, deeltijd werken, tijdelijke uittredingen in verband met het krijgen en/of verzorgen van kinderen, zelfstereotypering, een seksespecifieke benaderingswijze, seksuele onderdrukking, sociaal-psychologische selectiecriteria, socialisatie en een seksespecifieke koppeling van de beroepsidentiteit, geven een bevredigend antwoord op de vraag naar ongelijke posities van mannen en vrouwen binnen arbeidsorganisaties in verhouding tot de positie van mannen bij gelijk diploma- en functieniveau.
Als deze verklaringen worden vergeleken met aspecten ten aanzie van de vraag naar ongelijke posities van vrouwen binnen arbeidsorganisaties in verhouding tot de posities van mannen bij gelijk diploma-en functieniveau die in de bestaande literatuur worden beschreven, komen de volgende overeenkomsten en verschillen naar voren.
Een vooronderstelling ten aanzien van de ongelijke positie van vrouwen binnen arbeidsorganisaties is volgens Ellemers et al. (1996) dat vrouwen zich minder betrokken zouden kunnen voelen bij hun werk. Door het werken in deeltijd, het huishouden en het verzorgen van kinderen zou de betrokkenheid ten aanzien van uit te voeren werkzaamheden wel eens minder kunnen zijn dan bij mannen. Zowel Bontius (1986) als Schilder verwerpen deze veronderstelling; Schilder vanuit haar eigen ervaringen en Bontius omdat vrouwen volgens hem vanuit een persoonlijke behoefte juist een sterke betrokkenheid tonen die soms zelfs heel verwarrend voor hen is. Ten aanzien van het werken in deeltijd door veel vrouwen vraagt Schilder zich wel af of het werken in deeltijd een bewuste keuze is van de vrouw of dat het een resultaat is van de macht van de vanzelfsprekendheid.
Schilder sluit aan bij Ellemers et al. (1996) ten aanzien van de verklaring dat vrouwen weinig vertrouwen hebben in hun eigen kunnen. Schilder is van mening dat vrouwen niet zozeer iets niet kunnen, maar dat zij meer zekerheden willen hebben om een opdracht tot een goed einde te brengen, waardoor er te lang en te veel bij de persoon zelf wordt stilgestaan. Hierdoor ontstaat vaak nog meer onzekerheid. Uit een aantal onderzoeken die zijn beschreven door Bugel (1991) blijkt dat docenten hogere verwachtingen hebben van jongens dan van meisjes. Dit komt onder andere doordat jongens het interactieproces in de klas domineren. De docenten zelf blijken tegen hun eigen verwachtingen in seksespecifieke opvattingen te hebben. Schilder herkent dit verschijnsel uit haar eigen praktijkervaringen als docente. Tijden het geven van colleges schat zij jongens soms hoger in dan meisjes, terwijl dan tijdens een tentamenbeoordeling blijkt dat dit onterecht is.
Zowel Bontius (1986) als Schilder geloven niet in biologische verschillen als verklaring voor de positieverschillen tussen mannen en vrouwen binnen het betaalde arbeidsproces, maar hanteren beiden de socialisatietheorie van Chodorow, waarin wordt aangeven dat vrouwen tijdens de vroegkinderlijke ontwikkeling ofwel tijdens hun socialisatie binnen het kerngezin, een relationele gerichtheid ontwikkelen. Deze emotionele gerichtheid zou in grote mate hun zelfbeeld bepalen.
De koppeling van de zogenaamde zachte en verzorgende beroepen aan vrouwen en de daarentegen harde en meer zakelijke beorepe aan mannen, kan zowel volgens Schilder als Bontius (1986) in navolging van Windolf (1981) een verklaring geven voor onze vraagstelling. De moeilijkheid bij deze beroepsassociatie is volgens beiden een dubbele boodschap. Vrouwen worden met minachting bekeken als zij zich gedragen als zij hun identiteit ontlenen aan het ‘vrouw’ zijn, maar ook als zij zich begeven in de ‘mannenwereld’ en zich zo ‘mans’ mogelijk proberen te gedragen.
Schilder heeft nog een aantal andere verklaringen voor de ongelijke positie tussen mannen en vrouwen binnen de betaalde arbeidsmarkt, die niet terug te vinden zijn in de geraadpleegde literatuur. Schilder vindt de machtstheorie van Elias interessant, waarin het begrip ‘macht van de vanzelfsprekendheid’ centraal staat. Schilder benadrukt dat de cirkel van de huidige machtsverhoudingen kan worden doorbroken door het opdoen van nieuwe, andere ervaringen door vrouwen en het doorgeven van deze ervaringen door middel van een dialoog.
Naar aanleiding van de door Schilder gegeven verklaringen komt zij tot een aanbeveling voor het verbeteren van de scheve positionele verhoudingen tussen mannen en vrouwen binnen arbeidsorganisaties. Zij vindt dat er een omslag dient plaats te vinden ten aanzien van de mannelijke norm dat betaalde arbeid meer gezag uitstraalt dan zorgfuncties. Als een vrouw graag zorgtaken op zich wil nemen, bijvoorbeeld in het huishouden of ten aanzien van de zorg voor de kinderen, dan vindt zij gelijkwaardig aan de betaalde arbeid die dan wellicht haar man uitoefent. Wellicht dat het dan ook voor mannen aantrekkelijker wort om deeltijd te gaan werken en om meer zorgtaken over te nemen.
Zij ziet geen oplossing in overheidsmaatregelen die eenzijdig zijn gericht op de stimulatie van arbeidsdeelname van vrouwen op hogere niveaus. Tevens vindt zij niet dat vrouwen moeten werken of dat vrouwen in hogere functieniveaus zouden moeten werken. De kernvraag is voor haar of de taakverdeling en het al dan niet werken een bewuste keuze is van de vrouw. Voorwaarde is dan ook dat de vrouw kansen heeft gehad, bijvoorbeeld naar aanleiding van haar socialisatieproces, maar ook doordat vrouwen die niet kiezen voor het betaalde arbeidsproces met gezag en respect tegemoet kunnen worden getreden, zodat zij deze bewuste keuze in gelijkwaardige verhoudingen kunnen maken. Voor oplossing voelt Schilder veel voor een positieve insteek. Mannen dienen een inhaalslag te maken ten aanzien van deeltijdarbeid en het opnemen van huishoudelijke en kinderverzorgende taken. Zij dienen te emanciperen. Overheidsmaatregelen en verantwoordelijkheden zouden niet slechts op vrouwen moeten worden gericht. Een duidelijk emancipatiebeleid van mannen en vrouwen dus. Enig tijd geleden heeft Schilder een artikel gepubliceerd waarin een van haar eindconclusies luidt dat de overheid stimulerende belastingmaatregelen moet treffen, waardoor deeltijd werken voor mannen aantrekkelijk wordt. In dat kader ziet zij de wens voor meer kinderopvangmaatregelen dan ook als een doekje voor het bloeden. Maatregelen zoals meer kinderopvang zouden als aanvulling en niet als een directe stimuleringsmaatregel moeten fungeren. Tevens zouden vrouwen zich niet tijdelijk moeten terugtrekken, waardoor zij per definitie minder verdienen als zij weer intreden. Mannen zouden strijdlustiger dienen te worden en meer zorgtaken op zich dienen te nemen, waardoor ook deze ‘vrouwendeeltijdvanzelfsprekendheid aan banden worden gelegd.
© 2007 - 2024 Nhartelman, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
De machtswellustelingHet woordenboek zegt er het volgende over: “iemand die een ziekelijk genoegen heeft zijn macht te tonen” en dat verwoord…
HefboomprincipeHet hefboomprincipe is een relatief eenvoudig principe dat onze voorvaderen al lang geleden ontdekte. Het steunt volledi…
Lichtstralen - StralingWat is de snelheid van het licht? Wat zijn infrarode stralen precies? Wat is ultraviolette straling? Hoe werkt röntgenst…
Je vijf geheugensHoe werkt ons geheugen precies? Hoe komt het dat we bepaalde dingen doen zonder bij na te denken of hoe komt het dat we…
Bronnen en referenties
- Bontius, I. (1986). Towards a theory of professional socialization of women. Pedagogische studien, 63,315-325.
Bugel, K. (1991). Sekseverschillen in onderwijsprestaties in Nederland. Een overzicht van de literatuur en enkele nieuwe gegevens. Pedagogische Studiën, 68, 350-370.
Chodorow. N. (1980) Waarom vrouwen moederen. Psychoanalyse en de maatschappelijke verschillen tussen vrouwen en mannen, Amsterdam:SARA
Ellemers, N., Heuvel, H van den, H, & Gilder, D. de (1996). Doostroomproblemen van vrouwen in organisaties: een gebrek aan motivatie of een gevolg van seksestereotiepe denkbeelden? Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 51, 235-244
Ott.M. (1985) Assepoesters en Koonprinsen Amsterdam:SUA
Schilder, 2000.
Windolf. P. (1971) Berufliche Socialisation zur Produktion der Beruflichen Habitus Stuttgart: Enke.
Reactie
Enroute (infoteur), 16-09-2009 #1
Wat een goed artikel.
Reactie infoteur, 13-10-2009
Thanks