Bewijsminimum: één getuige is geen getuige

Het unus testis nullus testis-beginsel is vastgelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel luidt als volgt: ‘Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.’ Dit beginsel wordt ook wel aangeduid als het unus testis nullus testis-beginsel, of populair gezegd: één getuige is geen getuige. Dit is een erg belangrijk beginsel in de rechtspraak. Het speelt vooral in zaken omtrent seksueel misbruik en verkrachting. Voor dat soort zaken is namelijk kenmerkend dat er vrijwel nooit getuigen zijn. Het is dan het woord van het slachtoffer tegen het woord van de verdachte. Artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geeft een regel hoe hier mee moet worden omgegaan. De gedachte achter deze regel is het voorkomen dat onschuldigen veroordeeld worden. Volgens de Hoge Raad strekt dit beginsel ‘ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in geval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal’. Het gaat er bij het unus testis nullus testis-beginsel om dat er mogelijkheid is tot controle. Als er een tweede bewijsmiddel aanwezig is, kan daarmee namelijk de juistheid van het eerste bewijsmiddel worden gecontroleerd.

Geschiedenis

In het Wetboek van Strafvordering van 1838 waren al regels opgenomen omtrent het bewijsminimum. Maar bij de invoering van het Wetboek van Strafvordering van 1926 ontstond er discussie over het wel of niet handhaven van deze regels. In het ontwerp-Ort werd voorgesteld om het bewijsminimum te vervangen door een motiveringsplicht voor de rechter. Het ontwerp-Ort kreeg op dit punt een negatief advies van de Raad van State: ‘Nu geeft de Raad gaarne toe dat de rechter op grond van de op zichzelf staande bekentenis of verklaring de schuld niet licht zal aannemen; doch het komt hem veiliger voor de mogelijkheid daarvan bij de wet uit te sluiten.’ Het voorstel om het bewijsminimum te schrappen uit de wet, heeft het niet gehaald.

Bewijsminimum

In de rechtspraak zijn geen duidelijke criteria te vinden aan de hand waarvan men kan beoordelen of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Volgens de Hoge Raad laat de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, zich niet in algemene zin beantwoorden; het vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarom kan de Hoge Raad slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door te beslissen in concrete gevallen. Dat de Hoge Raad hier geen algemene regels over geeft, heeft te maken met zijn rol als cassatierechter. De cassatierechter toetst slechts of het oordeel van de feitenrechter begrijpelijk is, en treedt hierbij niet in de beoordeling van de inhoudelijke feiten en omstandigheden van de zaak. Echter, de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum, is vaak erg feitelijk van aard. Dit zou kunnen verklaren waarom de Hoge Raad geen algemene regels uiteenzet.

Invulling bewijsminimum

Wat wel duidelijk blijkt uit de rechtspraak, is dat het bewijsminimumvoorschrift de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan. Onderdelen van de tenlastelegging mogen dus wel door alleen een getuigenverklaring bewezen worden. Het kan dan ook zo zijn dat specifieke onderdelen van de bewezenverklaring, zoals het daderschap door de verdachte, niet door de aanvullende bewijsgrond wordt bevestigd. Dit was bijvoorbeeld het geval in een arrest dat de Hoge Raad heeft gewezen op 26 april 2011. In die zaak werd de verdachte ervan verdacht iemand te hebben doodgeschoten. Er was een getuige die hem dit had zien doen. Verder steunde het bewijs op de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op dat tijdstip langs de plek had gereden in een auto, en de verklaringen van getuigen die hem daar hebben gezien. De Hoge Raad oordeelde dat het bewijsminimum niet was geschonden, omdat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op de tenlastelegging in haar geheel ziet, en niet slechts een deel daarvan. Het feit dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was, werd ondersteund door meerdere bewijsmiddelen. Dit bood voldoende steun aan de verklaring van de getuige dat de verdachte had geschoten, ondanks het feit dat het daderschap niet door aanvullende bewijsmiddelen werd ondersteund.

Unus testis nullus testis in de rechtspraak

De rechtspraak over dit beginsel is erg casuïstisch; in elke zaak hangt het af van de omstandigheden van het geval of er is voldaan aan het bewijsminimum. Toch zit er wel een lijn in de rechtspraak van de Hoge Raad. Hierbij is een onderscheid te maken tussen de rechtspraak van voor 30 juni 2009, en de rechtspraak daarna.

Rechtspraak voor 30 juni 2009

Voor 30 juni 2009 werd door de Hoge Raad vrij snel aangenomen dat aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering was voldaan. Volgens professor Edwin Bleichrodt was het dan ook nagenoeg kansloos om in cassatie erover te klagen dat de tweede bewijsgrond een te geringe inhoudelijke bijdrage had. De Hoge Raad toetste vooral of er kwantitatief aan het vereiste van het bewijsminimum was voldaan: of er meer dan één bewijsgrond was. Als dit het geval was, werd er bijna niet gekeken naar de inhoudelijke waarde van het tweede bewijsmiddel.

Voorbeeld hiervan is een uitspraak uit 2006 van de Hoge Raad. Hierin werd een man veroordeeld voor bedreiging en mishandeling op grond van de verklaringen van het slachtoffer, en een verklaring van een arts over haar verwondingen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen schending van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht was. Het lijkt erop dat de Hoge Raad vooral heeft gekeken of er twee bewijsgronden waren, en minder naar de inhoud en de bewijskracht van het tweede bewijsmiddel heeft gekeken.

Rechtspraak vanaf 30 juni 2009

Op 30 juni 2009 wees de Hoge Raad twee arresten waarin een verandering leek plaats te vinden. In de eerste zaak werd iemand ervan verdacht een bedreiging te hebben geuit in Gouda. De bewezenverklaring steunde op een verklaring van het slachtoffer en een verklaring van de verdachte, waarin hij zei in Gouda te zijn geweest op de bewuste dag. In de andere zaak ging het om een vrouw die zei verkracht te zijn in het ziekenhuis. Hier steunde het bewijs op de verklaring van het slachtoffer, een foto waaruit bleek dat ze op een eenpersoonskamer lag, en de verklaring van de verdachte dat hij een dwangmatige behoefte aan seks had.

In beide zaken oordeelde de Hoge Raad dat er niet was voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de Hoge Raad gaven de aanvullende bewijsmiddelen onvoldoende steun aan de verklaringen van de slachtoffers.

Deze uitspraken maakten veel los in de literatuur. Met het oordeel dat de bewijsmiddelen ‘onvoldoende steun’ geven aan de getuigenverklaringen, lijkt de Hoge Raad namelijk striktere eisen te stellen aan het aanvullende bewijsmateriaal, en een sterkere samenhang te eisen tussen de bewijsmiddelen. Het zou kunnen betekenen dat het niet langer voldoende is dat het aanvullende bewijsmiddel slechts op een ondergeschikt deel van de bewezenverklaring ziet.

Bovendien spreekt de Hoge Raad in een uitspraak van 26 januari 2010 van een ‘niet te ver verwijderd verband’ tussen de getuigenverklaring en het overige bewijsmateriaal. Ook dit duidt op een meer inhoudelijke beoordeling van de bewijsmiddelen. Waar de Hoge Raad voor 30 juni 2009 nog een formele benadering had van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is deze nu vervangen door een meer materiële benadering.

Toch lijkt het niet zo te zijn dat de Hoge Raad met bovengenoemde uitspraken een geheel nieuwe weg is ingeslagen. Volgens Borgers moet er een inhoudelijk verband bestaan tussen de getuigenverklaring en de overige bewijsmiddelen, waarbij de overige bewijsmiddelen steun geven aan de getuigenverklaring. Maar daarbij is niet vereist dat de details die betrekking hebben op de delictsgedraging en de betrokkenheid van de verdachte bij die gedraging, worden gesteund door de overige bewijsmiddelen. Zo kan het dus nog steeds voldoende zijn dat slechts een ondergeschikt deel van de tenlastelegging wordt bewezen door het aanvullende bewijsmiddel. Ook Bleichrodt is van mening dat de nieuwe criteria van de Hoge Raad ‘geen aardverschuiving hebben betekend’.

Conclusie

Vanaf 30 juni 2009 is er dus een verschuiving geweest in de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent het unus testis nullus testis-beginsel. Maar volgens de vakgeleerden lijkt het niet een ingrijpende verandering te zijn. Hoe de rechtspraak zich verder ontwikkelt, kunnen we alleen maar afwachten.
© 2015 - 2024 Marijee, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Bewijs in een rechtszaakIn het Nederlandse recht geldt dat er altijd voldoende bewijs moet zijn van het gepleegde strafbare feit, voordat iemand…
Wat is torsio testis of teelbaltorsie en hoe ontstaat het?Wat is torsio testis of teelbaltorsie en hoe ontstaat het?Torsio testis kan zomaar uit het niets ontstaan en het kan verschrikkelijk veel pijn doen. Dus wat zou er toch aan de ha…
Teelbaltorsie of torsio testis: symptomen, behandelingTeelbaltorsie of torsio testis: symptomen, behandelingBij teelbaltorsie, ook wel torsio testis genoemd, is er sprake van draaiing van de teelbal/zaadbal, waardoor de bloedvaa…
Gebruiken rond sterven en dood: Jehovah's GetuigenGebruiken rond sterven en dood: Jehovah's GetuigenJames Taze Russell heeft in 1875 de beweging van de Jehovah's Getuigen gesticht. Nog steeds wordt de beweging centraal v…

Strafrecht: Garantenstellung, uitleg en praktijkStrafrecht: Garantenstellung, uitleg en praktijkGarantenstellung is een kernbegrip uit het recht, omvattende dat er een grotere verantwoordelijkheid is voor een persoon…
Rechtspersoonlijkheid van internationale organisatiesRechtspersoonlijkheid van internationale organisatiesDe Verenigde Naties is een van de grootste internationale organisaties ter wereld. Haar belangrijkste taak is het bewake…
Bronnen en referenties
  • E. Bleichrodt, ‘Bewijsminima: een nieuwe invulling?’, in: P.H.P.H.M.C. van Kempen (red.), Levend strafrecht: strafrechtelijke vernieuwingen in een maatschappelijke context. Liber amicorum Ybo Buruma, Deventer: Kluwer 2011, p. 11-26.
  • M.J. Borgers, ‘De toepassing van de bewijsminimumregel’, DD 2012/82, afl. 10, p. 873-893.
  • M.J. Borgers, Corstens. Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011.
  • C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & commentaar strafvordering, Deventer: Kluwer 2013.
  • W.H.B. Dreissen, ‘Eén getuige is geen getuige’, DD 2009/57, afl. 7, p. 760-776.
  • T. Kooijmans, ‘Bewijzen door de strafrechter’, AA 2010, afl. 7/8, p. 456-465.
  • P.J. van Koppen, Overtuigend bewijs. Indammen van rechterlijke dwalingen, Amsterdam: Nieuwe Amsterdamse Uitgevers 2011, p. 282.
  • K. Lindenberg, Van Ort tot ORO – een verzameling van de werken die hebben geleid tot het Oorspronkelijke Regeringsontwerp van een nieuw Wetboek van Strafvordering (1914), Groningen: Rijksuniversiteit Groningen 2002.
  • B. de Wilde, ‘Bewijsminimumregels als waarborgen voor de waarheidsvinding in strafzaken?’, in: J.H. Crijns, P.P.J. van der Meij & J.M. ten Voorde (red.), De waarde van waarheid – opstellen over waarheid en waarheidsvinding in het strafrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 269-294.
  • HR 18 oktober 1920, NJ 1920, p. 1177.
  • HR 17 januari 1927, NJ 1927, p. 189-192.
  • HR 21 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AB5556, NJ 1977/162.
  • HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR2006:AV0316, RvdW 2006/508.
  • HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704, NJ 2009/495.
  • HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746, NJ 2009/496.
  • HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, NJ 2010/512.
  • HR 24 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1286, NJB 2011/1049.
Marijee (11 artikelen)
Gepubliceerd: 31-03-2015
Rubriek: Wetenschap
Subrubriek: Recht en wet
Bronnen en referenties: 17
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.