Het geheim van de bloedgroepen
In 1900 deed de Oostenrijks-Amerikaanse arts en patholoog Karl Landsteiner een opzienbarende ontdekking. Hij kwam erachter dat de rode bloedlichaampjes van sommige mensen samenklonteren als men hun bloed mengt met het bloed van iemand anders. Landsteiner stond aan de basis van het bloedgroeponderzoek waarvoor hij in 1930 de Nobelprijs voor de Geneeskunde ontving. Mede dankzij zijn onderzoek kan tegenwoordig zonder groot risico worden overgegaan tot bloedtransfusies bij patiënten met ernstig bloedverlies of bloedarmoede (anemie) en zijn de toenmalige 'mysteries' omtrent de bloedklontering opgehelderd.
Inhoud
Bloedgroepen A, B, AB en O
Het onderzoek van de Oostenrijks-Amerikaanse arts Karl Landsteiner (1868-1943) zorgde voor een stevig fundament waarop verder onderzoek inzake
bloedgroepen voortgang kon boeken. Hij kwam onder meer tot de ontdekking dat er twee bloedgroepfactoren bestaan, te weten A en B. Ze zijn gebonden aan de
erytrocyten (rode bloedlichaampjes). Het betreft bepaalde moleculen op het celmembraan van de rode bloedcellen. Sommige mensen hebben alleen factor A (bloedgroep A), anderen B (bloedgroep B). Weer anderen hebben beide factoren (bloedgroep AB) of geen van beide (bloedgroep O). De genoemde bloedgroepfactoren gedragen zich als antigenen, wat wil zeggen dat er antilichamen tegen gevormd kunnen worden, ofwel antistof A (α) en antistof B (β).
Rode bloedcellen (erytrocyten) /
Bron: Geralt, Pixabay Bloedtransfusie
Deze antistoffen zijn van cruciaal belang bij bloedtransfusies. Iemand met bloedgroep A kan immers geen
bloed krijgen van iemand met bloedgroep B. In dat geval vormen zich
antistoffen en zal het bloed samenklonteren ofwel agglutineren. Er zijn tal van bloedgroepsystemen ontdekt die echter in immunologisch opzicht zeer ondergeschikt zijn aan het ABO-systeem. Bij het geven van bloedtransfusies vervullen ze niettemin een belangrijke rol en maken dan ook deel uit van het onderzoek in het hematologisch laboratorium.
Agglutinatie en hemolyse
Een bloedtransfusie wordt alleen goed verdragen als het bloed van de donor zogezegd past bij dat van de ontvanger.
Karl Landsteiner ontdekte dat er levensbedreigende verschijnselen ontstaan als de erytrocyten van de donor door het serum van de ontvanger agglutineren (samenklonteren) en hemolyseren (desintegratie van de rode bloedlichaampjes).
Symptomen
Hij beschreef onder andere de volgende
verschijnselen:
Samenklontering (agglutinatie) van bloed
Conform de bevindingen van Karl Landsteiner is het agglutineren van bloed kort gezegd te wijten aan twee factoren:
- Agglutinogeen (antigeen, gekoppeld aan de rode bloedcellen).
- Agglutinine (antistof in het serum).
Vier bloedgroepen
Het bloed bevat twee agglutinogenen, te weten A en B. En twee agglutininen, ofwel de antistoffen A (α) en B (β). Daarnaast zijn er vier bloedgroepen: A, B, AB en O. Bloedgroep A bevat agglutinogeen A en het serum agglutinine B (β). In de tabel hieronder zijn deze gegevens schematisch weergegeven:
Bloedgroep | Erytrocyten | Serum | Formule |
A | A | β | Aβ |
B | B | α | Bα |
AB | AB | – | AB |
O | O | αβ | Oαβ |
Universele donor en universele ontvanger
De antistoffen in het serum van bloedgroep AB zal de rode bloedlichaampjes van geen enkele andere
bloedgroep doen samenklonteren. De erytrocyten van bloedgroep O worden door de antilichamen van geen enkele bloedgroep geagglutineerd. Bloedgroep O bevat immers geen antigenen. Hieruit volgt dat bloedgroep AB de universele ontvanger is en groep O de universele donor. In het schema hieronder wordt dat verduidelijkt. Een (+) geeft aan dat er sprake is van agglutinatie bij vermenging van erytrocyten en
serum uit de andere bloedgroepen. Een (-) geeft aan wanneer dat niet het geval is.
serum (agglutininen) | erytrocyten | erytrocyten | erytrocyten | erytrocyten |
| AB | A | B | O |
(bloedgroep AB) – | - | - | - | - |
(bloedgroep A) β | + | - | + | - |
(bloedgroep B) α | + | + | - | - |
(bloedgroep O) α+β | + | + | + | - |
De resusfactor
Karl Landsteiner en
Alexander Wiener ontdekten in 1937 de
resusfactor bij de mens. Ze realiseerden zich dat ernstige symptomen van agglutinatie ook optraden indien het bloed van de ontvanger en donor identiek was. De erytrocyten van de donor bleken een specifiek agglutinogeen te bevatten dat bij de ontvanger als antigeen werkte en in het serum een
antistof deed ontstaan. Wiener ontdekte deze factor in 1940 door
konijnen in te spuiten met de rode bloedlichaampjes van een aap (
Macacus rhesus), vandaar de naam 'resusfactor'.
Nobelprijs voor de Geneeskunde
In de periode vóór de bovengenoemde onderzoeken was een bloedtransfusie een zeer hachelijke zaak. Sommige patiënten overleefden de ingreep, maar de meesten stierven. Gelet op de geringe
kennis van toen betrof het cynisch gezegd een soort Russisch roulette. Dankzij het onderzoekswerk van Karl Landsteiner (1868-1943), Alexander Wiener en anderen werden de geheimen en mysteries inzake bloedtransfusies opgehelderd.
Wetenschapsprijs
Voor zijn noeste wetenschapswerk kreeg Karl Landsteiner in 1930 de Nobelprijs voor de Geneeskunde en in 1946 postuum de Lasker Award (Lasker-DeBakey Clinical Medical Research Award), een wetenschapsprijs die elk jaar wordt uitgereikt aan geleerden die substantieel hebben bijgedragen aan het doorgronden, voorkomen en
genezen van aandoeningen.
Lees verder