Pragmatiek: Taalhandelingen door J.R Searle
Bij het wetenschapsgebied pragmatiek wordt er vaak over taalhandelingen gesproken. Taalhandelingen hebben te maken met de bedoeling die je hebt bij het doen van een uitspraak. De taalhandelingen die wij als mensen vaak gebruiken zijn gecategoriseerd en vastgesteld door wetenschapper en filosoof J.R. Searle. Welke taalhandelingen heeft hij vastgesteld? En wat zijn andere begrippen die erbij komen kijken wanneer je dee taalhandelingen wilt identificeren?
Bedoeling met het gebruik van taal
Wanneer je een uitspraak doet heb je daar meestal een bedoeling mee. Je gebruikt taal nou eenmaal niet voor niets. De intentie van de spreker met een bepaalde uitspraak kun je categoriseren in bepaalde taalhandelingen. Deze taalhandelingen zijn uiteindelijk gevormd door J.R. Searle. Hij heeft ze gevormd met inspiratie van de theorieën van Austin. De volgende taalhandelingen zijn te onderscheiden:
Representatieven
Met een representatieve taalhandeling doe je een uitspraak die iets zegt over de werkelijkheid. Het doel is dat je iemand informeert of op de hoogte stelt met deze uitspraak. Voorbeeld:
- De hoofdstad van Nederland is Amsterdam.
Commisieven
Met een commissieve taalhandeling doe je vaak een belofte. Met deze taalhandeling leg je vast hoe je in de toekomst gaat handelen. Voorbeeld:
- Ik beloof dat je op je verjaardag een nieuwe fiets krijgt.
Declaratieven
Met een declaratieve taalhandeling verander je de werkelijkheid op dat moment. Met het doen van de uitspraak die je als declaratief kunt categoriseren breng je dus een verandering in de wereld aan. Denk aan de volgende voorbeelden:
- Ik ontsla je op staande voet!
- Ik verklaar jullie hierbij tot man en vrouw.
Expressieven
Met een expressieve taalhandeling drukt de spreker zichzelf uit. Het gaat hier bijvoorbeeld om een mening of een bepaald gevoel. Voorbeeld:
- Ik voel me erg misselijk vandaag.
Directieven
Met een directieve taalhandeling wil de spreker het gedrag van de hoorder sturen. Hij of zij geeft hier bijvoorbeeld een bevel. De spreker wil invloed uitoefenen op de hoorder. Een voorbeeld:
Hoe taalhandelingen worden gebruikt
Bij elk van deze taalhandelingen maakt de spreker een opmerking met een bepaalde intentie. Die intentie zou je kunnen benoemen als
illocutieve strekking. Illocutieve strekking betekent wat de spreker wil doen met het uitbrengen van de taalhandeling.
Bij die illocutieve strekking zit vaak een
perlocutief object. Het perlocutief object staat voor het het geïntendeerde effect bij de illocutieve strekking van de handeling. Maar dit effect is niet altijd het effect wat wordt bereikt bij de hoorder. Voorbeelden van perlocutieve objecten zijn:
- Een antwoord bij het stellen van een vraag
- Een uitvoering door de hoorder bij het doen van een bevel
Het effect dat de taalhandeling op de hoorder heeft heet het
perlocutief effect. Het perlocutief effect staat voor het effect dat de uiting heeft in de werkelijkheid. Dit is dus niet altijd hetzelfde als het perlocutief object. Wanneer het bereikte effect niet zo is als geïntendeerd, heet het een
perlocutionary sequel.