Geesteswetenschappen, geschiedenis van een wetenschapsgebied
Geesteswetenschappen, een term die je regelmatig voorbij hoort komen. Onder andere letterkunde, taalkunde, theologie, filosofie en geschiedenis vallen onder deze wetenschapstak. Maar wat hebben deze vakken eigenlijk gemeen, en wat onderscheidt ze van die uit de natuur- en maatschappijwetenschappen? Het onderscheid tussen de drie wetenschapstakken lijkt misschien vanzelfsprekend, maar is dat allerminst. Om dat te begrijpen is enig inzicht in de geschiedenis van de (geestes)wetenschap vereist.
De geesteswetenschappen, ook wel aangeduid als humanities, menswetenschappen of cultuurwetenschappen, bestaan op de manier waarop wij ze kennen pas sinds het begin van de 19e eeuw. Natuurlijk schreven mensen al ver daarvoor commentaren bij literaire teksten, worden er al duizenden jaren historische verhalen verteld en kunstwerken gemaakt en bekeken. Toch zou niemand deze dingen toen in verband brengen met hetgeen wij nu 'geesteswetenschap' noemen.
Wetenschap in de klassieke oudheid
In de oudheid maakten mensen nog geen duidelijk onderscheid tussen de mens en de natuur, of tussen de mens en het bovennatuurlijke. Er werd niet gesproken over 'producten van de geest' of over 'cultuur'. Deze termen, en daarmee deze manier van denken en categoriseren, ontstonden pas eeuwen later. In die tijd zag men de mens als onderdeel van de natuur, de kosmos, de schepping, en zou zoiets als 'menswetenschappen' dus nooit hebben kunnen bestaan. Aristoteles, waarschijnlijk de meest invloedrijke filosoof en wetenschapper uit het oude Griekenland, hanteerde dan ook een totaal andere indeling der wetenschappen:
- De theoretische wetenschappen: Het vergaren van zuivere kennis
- De praktische wetenschappen: Het onderzoek naar hoe te handelen
- De poëtische wetenschappen: Het maken van dingen (met name kunstvoorwerpen)
Volgens Aristoteles en zijn tijdgenoten zouden de meeste van onze hedendaagse (geestes)wetenschappen dus onder meerdere categorieën vallen. Een hedendaagse filosoof die zich bezighoudt met kentheorie zou destijds een theoretisch wetenschapper zijn geweest, maar op het moment dat hij zich zou richten op ethiek of politieke filosofie zou hij zich bezighouden met praktische wetenschappen. Theologie zou binnen de theoretische wetenschappen vallen, literatuurwetenschap en musicologie binnen de poëtische en geschiedenis werd überhaupt niet als wetenschap gezien. Kortom, de huidige geesteswetenschappen zouden als 'blok' compleet uit elkaar vallen.
De Middeleeuwen, de renaissance en het humanisme
In deze lange tijdspanne, van grofweg 500 tot 1600, werd in eerste instantie de wetenschapsopvatting van Aristoteles gehandhaafd. Zijn werk op het gebied van onder andere de logica, retorica, politieke theorie en metafysica gold zelfs tot ver in de 19e eeuw als toonaangevend. Gedurende de Middeleeuwen werd op Bijbelse en later op stedelijke scholen voortgebouwd op het werk van Aristoteles, maar het onderwijs kreeg een veel meer metafysisch en theologisch/christelijk karakter: De zogenaamde scholastiek, een filosofie en onderwijsmethode die een dialectisch en tekstgericht karakter had, vierde hoogtij aan scholen en de in die tijd ontstane universiteiten. De Bijbel en andere vaak religieuze teksten werden als uitgangspunt genomen, de wijsbegeerte en andere wetenschappen dienden vooral als verklaring en onderbouwing hiervoor.
In de renaissance, waarin klassieke literaire teksten als die van Cicero herwaardeerd werden en het humanisme steeds meer voet aan de grond kreeg, verschoof het perspectief meer in seculiere richting. Hoewel niet altijd even systematisch, kwam er ook aan universiteiten meer aandacht voor culturele producten die de mens voortbracht. Het religieuze bleef belangrijk, maar uitingen van de mens werden niet meer alleen bestudeerd in het licht van de Bijbel, maar ook als waardevol op zichzelf beschouwd. De boekdrukkunst was een uitvinding die gigantisch bijdroeg aan de verspreiding van humanistische ideeën, waardoor ze zich snel verspreidden over heel Europa. Toch was er in deze tijd geen sprake van geesteswetenschappelijk onderzoek. Literaire teksten werden eerder bewonderd dan onderzocht, en individuele uitingen werden niet gezien als uitingen van een cultuur, simpelweg omdat het hele begrip (en denkbeeld) 'cultuur' nog niet bestond.
De wetenschappelijke revolutie
In de 17e eeuw traden grote veranderingen op binnen de wetenschappelijke wereld: De natuurfilosofie maakt plaats voor de natuurwetenschappen zoals we ze nu grotendeels nog kennen. Het was de eeuw waarin Copernicus voor opschudding zorgde met zijn heliocentisch model van ons zonnestelsel, de eeuw waarin Galilei de eerste telescoop bouwde, de eeuw waarin Descartes en Newton hun baanbrekende werk op het gebied van de wiskunde en natuurwetenschappen verrichtten. Waar voorheen de wereld geschetst werd in woorden, werd dat nu gedaan door waarnemen, experimenteren en berekenen. Klassiek-religieuze ideeën veranderen in modern-wetenschappelijke ideeën; de wereld werd niet meer als geheel geanalyseerd, maar op een mechanische manier stukje voor stukje onderzocht. In de 19e eeuw werd deze periode voor het eerst aangeduid als 'de wetenschappelijke revolutie', een periode die niet alleen de natuurwetenschappen ingrijpend veranderde maar ook bepalend was voor ons beeld van de wetenschap als geheel.
De geesteswetenschappelijke revolutie
Omstreeks 1800 begon er iets wat je zou kunnen omschrijven als een 'geesteswetenschappelijke revolutie', voor het eerst werden 'de mens' en 'de geest' zelf object van onderzoek. Die verandering werd veroorzaakt door zowel filosofische, cultuurhistorische en institutionele oorzaken.
De filosoof Kant benoemde in zijn kentheorie voor het eerst dat de mens zowel een kennend subject als een gekend of kenbaar object kan zijn. Dit betekent heel kortgezegd dat Kant de mens niet alleen ziet als waarnemer maar ook als degene die met zijn (transcendentale) kennis die waarnemingen interpreteert en categoriseert. Kant erkent de mens voor het eerst als subject, iets wat vaak omschreven wordt als een 'Copernicaanse wending' die de hoeksteen van de moderne filosofie is. Hegel voegde daar nog korter gezegd aan toe dat cultuurverschijnselen niet statisch maar historisch en veranderlijk zijn. Daarmee zorgden deze twee filosofen voor een radicaal andere kijk op 'mens' 'geest' en 'cultuur'.
Ook cultuurhistorisch gezien veranderde er veel in de maatschappij van de 19e eeuw: De koloniale expansie van Europese landen bereikte een hoogtepunt, daarmee samenhangend ontstonden voor het eerst begrippen als 'natie' en 'nationalisme'. De contraverlichting was invloedrijk; de nadruk lag niet meer alleen op universalisme en de rede, maar steeds meer op gevoelens en verbeelding. Dit klimaat vormde natuurlijk het ideale decor voor wetenschappen als de filologie, de vergelijkende taalwetenschap en de oriëntalistiek.
Ten slotte waren ook institutionele veranderingen belangrijk voor het ontstaan van de Geesteswetenschappen. Vooral Willem van Humbuldt was invloedrijk door het oprichten van een nieuwe universiteit in Berlijn op basis van het Bildungsideaal. Binnen dit ideaal was niet alleen natuurwetenschappelijke kennis belangrijk, maar zeker ook een brede culturele en historische ontwikkeling. Deze universiteit vond al snel navolging in binnen- en buitenland, waarna de eerste faculteiten Geesteswetenschap ontstonden.
De geesteswetenschappen in de 20e en 21e eeuw
Na het ontstaan van de geesteswetenschappen in de 19e eeuw, zijn er zeer diverse methoden en zienswijzen geweest binnen dit wetenschapsgebied. Zo waren stromingen als de hermeneutiek, de kritische theorie, het positivisme, structuralisme, post-structuralisme en het modernisme zeer bepalend voor de uitoefening van bijna alle geesteswetenschappen, en binnen veel vakgebieden zijn deze stromingen nog steeds invloedrijk. Ook is er in de loop van de 20e eeuw meer aandacht ontstaan voor genderstudies, feminisme en studies over (post)kolonialisme.
Vakgebieden
Het domein van de wetenschap, en ook dat van de geesteswetenschap, raakt steeds uitgebreider en daardoor meer gefragmenteerd. Het is als individu onmogelijk geworden om alle (geestes)wetenschappelijke ontwikkelingen te overzien; de wetenschapper van tegenwoordig is specialist en geen generalist. Zeker binnen de geesteswetenschappen is deze versplintering goed te zien, het aantal studierichtingen is zeer uitgebreid. Zo rekenen we anno 2019 in elk geval de volgende vakgebieden tot de geesteswetenschappen:
- Cultuurwetenschappen
- Muziekwetenschappen
- Theaterwetenschappen
- Kunstgeschiedenis
- Geschiedenis
- Klassieke en moderne talen
- Filosofie
- Theologie
- Taalkunde
- Letterkunde
- Regiostudies
- Mediastudies
Ook worden soms (delen van de) antropologie, archeologie, informatiewetenschappen en communicatiewetenschappen tot de geesteswetenschappen gerekend.
Doel en methode
Hoewel we sinds de geesteswetenschappelijke revolutie kunnen stellen dat de overeenkomst tussen deze wetenschappen is dat ze onderzoek doen naar cultuur(producten) voortgebracht door de menselijke geest, is er allerminst overeenstemming over het doel dat de geesteswetenschappen hebben in onze maatschappij. Ook is er eerder steeds minder dan steeds meer sprake van één gemeenschappelijke onderzoeksmethode. Hermeneutische interpretatie, structuralistische analyse en computationele technieken worden in deze vakgebieden anno 2019 allen gebruikt. Soms vullen de methoden elkaar aan, soms is het eerder een strijd tussen de diverse 'scholen'. Van het Bildung verschaffen aan de toekomstige elite, zoals Alexander von Humboldt bepleitte, is misschien geen sprake meer nu het onderscheid tussen 'hoge' en 'lage' cultuur enigszins vervaagt en het onderzoek dat gedaan wordt steeds specialistischer is geworden. Maar wat is dan de taak van de geesteswetenschappen als het niet het verschaffen van Bildung is? Moeten geesteswetenschappers aanwijzen wat schoonheid is, en wat het belang van cultuurverschillen is? Of is de taakomschrijving nog ruimer, en is het aan hen om een grote variatie aan gefundeerde visies te geven op culturele onderwerpen die spelen in ons heden en verleden? Deze discussie zal met name gevoerd moeten worden aan universiteiten zelf, door studenten en docenten uit al die verschillende stromingen en studierichtingen die zichzelf (aankomend) geesteswetenschapper noemen.