De ontdekking van het vuur
Het gebruik van vuur betekende een grote stap voorwaarts naar de menselijke beschaving. Het is niet echt uitgevonden, maar men leerde gebruik maken van vuur in de oudheid. Voor jager-verzamelaars en de eerste boeren bood vuur warmte, licht en bescherming tegen roofdieren. Ook kon men de omgeving naar de hand zetten door vegetatie te verbranden, zodat er open plekken ontstonden of ongedierte werd bestreden.
Vuur in de oudheid
Het vuur was in meer dan een opzicht een zeer handig werktuig. Natuurlijk begreep men ook dat vuur gevaarlijk kon zijn. Als brandstof werd waarschijnlijk hout en ander organisch materiaal gebruikt (tegenwoordig heet deze brandstof 'biomassa'). Mensen konden vuur voor verschillende doelen gebruiken:
- het gaf warmte
- het vormde een lichtbron
- het brandde vegetatie plat
- men kon er werktuigen mee vervaardigen
- het was nuttig voor de jacht
- het bood bescherming
- men kon er ongedierte mee bestrijden
Sporen van kampvuren
Uit gevonden sporen die uit de ijstijd stammen blijkt dat vuur al heel lang een bijzonder gewaardeerd werktuig is. De jagers-verzamelaars moeten kampvuren hebben gebruikt bij hun tentenkampen. Men kan echter niet exact achterhalen wanneer het gebruik van vuur begonnen is. In veel beboste gebieden hebben bosbranden gewoed, waarvan de sporen niet te onderscheiden zijn van het vuur dat door de mens aangestoken is.
Daarnaast is het zo dat kampvuren soms helemaal geen sporen nalaten. Het brandhout kan gewoon op de aardbodem zijn gelegd in plaats van op een hoop stenen. Het kan ook zijn dat de wind de asresten verspreid heeft. Uit onderzoek blijkt dat er van een kampvuur – mits telkens op dezelfde plaats aangestoken – twee soorten sporen kunnen worden aangetroffen:
- zo'n vuur zal een oxidatielaag van ± 15 cm in de bodem achterlaten, spontaan ontstane vuren laten een oxidatielaag van 1 à 2 cm achter
- de magnetische eigenschappen van de bodem kunnen zijn beïnvloed, de beïnvloeding is niet aanwezig bij de resten van spontaan ontstane bosbranden
Archeologisch bewijs
Deze twee sporen (oxidatie en magnetisatie) hebben samen met de opvallende komvormige vorm van vuurplaatsen ervoor gezorgd dat het oudst bekende kampvuur ter wereld kon worden herkend. Deze vindplaats noemt men FxJj20 en ligt in de buurt van Koobi Fora (Kenia); de plek is ongeveer 1,6 miljoen jaar oud. Een deel van de zwaar geoxideerde bodem bestaat uit resten van een kampvuur dat minstens 4 of 5 dagen brandend is gehouden. In de nabijheid zijn duizenden stenen 'artefacten' en resten van botten gevonden, die geen sporen van verbranding vertonen.
Waarschijnlijk is het vuur dus niet gebruikt voor het roosteren van vlees, maar deed het dienst om warmte, licht, en bescherming tegen roofdieren te geven. Het is aannemelijk dat het vuur is gebruikt door een vroege mensachtige soort – de homo ergaster – die op de Afrikaanse savanne leefde van jagen en verzamelen.
Andere vindplaatsen
Afgezien van FxJj20 zijn er niet veel vindplaatsen van kampvuren die uit de oertijd stammen. Een ander zeldzaam voorbeeld is Breeches Pit, gelegen in het Britse Norfolk. De resten die hier gevonden zijn, zijn zo'n 500.000 jaar oud. Ook hier gaat het om een stuk grond dat zo zwaar geoxideerd is, dat een natuurlijke oorzaak moet worden uitgesloten. Ook al is het aantal vindplaatsen gering, is het zeer onwaarschijnlijk dat mensachtigen de ijstijd hebben kunnen overleven zonder het gebruik van vuur.
De eerste bewijzen dat vuur opzettelijk gebruikt werd om het landschap te veranderen stammen uit 10.000 v.Chr. Veel volkeren die in het recente verleden nog als jager-verzamelaar hebben geleefd (zoals de Aboriginals en Noord-Amerikaanse indianen) gebruikten vuur om vegetatie plat te branden en de groei van nieuwe planten – die wild aantrekken – te stimuleren. Veel gemeenschappen uit de middensteentijd in Europa hebben hetzelfde gedaan. In het Britse Yorkshire bijvoorbeeld zijn steenkoolresten gevonden die ongeveer 11.500 jaar oud zijn. Uit onderzoek blijkt dat men hier regelmatig dezelfde vlaktes heeft afgebrand.