Valeriaan, botanisch en farmacologisch
Valeriaan, een vaste plant die vooral langs beekjes en in vochtige weilanden groeit, is zonder meer het krachtigste kalmeerkruid in onze natuurlijke omgeving. Je kan het ook aanplanten in de tuin als border- of vijverplant. En als je het dan toch heb staan, zou je er ook, in gestresseerde omstandigheden, een beetje van kunnen op eten.
Valeriana botanisch
Valeriana officinalis behoort tot de familie der Valerianaceae, waarvan er wereldwijd zowat 400 soorten bestaan, verdeeld over 15 geslachten. Bekende andere familieleden zijn Centranthus ruber, ook wel rode valeriaan genoemd, een veel geziene sierplant in tuinen en Valerianella olitoria of veldsla, dat als groente wordt gegeten. De Valeriana officinalis is een zeer complexe verzamelsoort,die binnen de soort een groot aantal ondersoorten en variëteiten herbergt, die, hoewel ze morfologisch, geografisch en in chromosomenaantal duidelijk kunnen verschillen, vaak uiterst moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Volgens sommige systematici dient een aantal ervan als afzonderlijke soorten te worden beschouwd. In Nederland en België komt voornamelijk een octoploïde vorm voor (2n = 56) die ook wel Valeriana procurrens wordt genoemd.
Valeriana officinalis is een overblijvende plant die oorspronkelijk afkomstig is uit Noord Rusland en zich van daaruit verspreid heeft over geheel Midden en West-Europa, Klein Azië, Siberië, Mandsjoerije en Japan. Hij groeit zowel op droge als op vochtige bodem, in moerassen en op bergen. De enorme verspreiding moet wellicht worden toegeschreven aan het lichte pluizige zaad, dat gemakkelijk door de wind wordt meegenomen. Hoewel de valeriaan tenslotte overal groeit, geeft ze toch de voorkeur aan een vochtige moerassige grond.
Teelt en oogst
De plant wordt zowel in het wild verzameld als gekweekt. De valeriaan die hedendaags in de handel wordt gebracht is voornamelijk afkomstig van cultures. Overal waar valeriaan als geneeskruid wordt toegepast wordt gebruik gemaakt van de wortel: Valerianae radix. De valeriaanwortel bestaat uit een wortelstok, de eigenlijke wortels en de uitlopers. De wortelstok of de stengelvoet is het belangrijkste deel.
De oogsttijd is voornamelijk september en oktober, hoewel er ook kwekers zijn die het hele jaar door oogsten afhankelijk van de vraag naar het geneeskruid. Tijdens en na het drogen verandert de kleur van de wortel van wit tot donkerbruin, dan ontwikkelt zich ook de specifieke onaangename, zweterige geur van Valeriaan. Naarmate sneller wordt gedroogd (bv. via vriesdrogen) blijft de wortel lichter van kleur. Vroeger meende men dat de donkerste wortel ook de meest geneeskrachtige was (Van Dorssen, 1935).
Werkzame stoffen in de valeriaan.
Omdat de sterke, vreemde geur van Valeriaan nogal opvallend is, zeker als hij gedroogd is, heeft men de werking vooral willen toeschrijven aan die geurstoffen, de vluchtige olie. Daarom hebben wetenschappers in hun zoektocht naar stoffen met een kalmerende werking veel analyses gedaan op de olie van de plant. De stoffen die werden gevonden, zoals isovaleriaanzure bornylesters, valereenzuur en valeranon hebben wel degelijk een sedatieve en krampwerende werking bij kikkers en konijnen, alleen zijn er maar minimale hoeveelheden hiervan in de plant aanwezig.
Naast vluchtige oliestoffen komen er ook kleine hoeveelheden alcaloïden voor, zoals methylpyrrylketon en valerianine, die ook sedatief zijn. Interessant is ook dat een ander alcaloïd actinidine, geen kalmerende maar juist een opwindende werking heeft... op katten. Al heel lang is bekend dat katachtigen opgewonden geraken al ze Valeriaan reuken.
In de jaren zestig werden door Schultz en medewerkers nieuwe kalmerende stoffen gevonden in Valeriana wallichii, een valeriaansoort uit de Himalaya en in Centranthus ruber, de Rode valeriaan, die bij ons als sierplant verkocht word, maar die ook verwilderd op muurtjes groeit. Deze nieuwe verbindingen noemden zij valepotriaten, afgeleid van valeriana-epoxy-triesters. Het zijn nogal instabiele verbindingen, die onder invloed van warmte, zuren en alcali gemakkelijk kunnen afbreken, wat mogelijk de reden is dat ze zo laat ontdekt werden. Deze verschillende verbindingen hebben natuurlijk ook allemaal een eigen naam gekregen, waarvan de belangrijksten valtraat, didrovaltraat en isovaltraat zijn.
Interessant is ook dat bij het gebruik van die geïsoleerde verbindingen een hoge dosering niet méér kalmerende werking gaf, maar soms zelfs een verminderde werking.
Valeriaan: inhoudstoffen samengevat
Samenvattend zou je kunnen zeggen dat de werking van valeriaan niet terug te brengen is tot één stofje maar dat waarschijnlijk een complex van bestanddelen en zelfs de geur de werking bepalen. Om al de stoffen nog eens op te sommen:
- valepotriaten hebben een duidelijk sederende, rustgevende activiteit
- etherische olie lijkt minder actief, maar kunnen toch mede de werking richten, mogelijk ook door de geur zelf.
- afbraakstoffen van de valepotriaten vertonen soms ook een sedatieve werking, dus als er geen valepotriaten aanwezig zijn in tinctuur of thee kunnen ook die afbraakstoffen de werking mede bepalen.
Enige oudere wetenschappelijke onderzoeken
- Bounthanh, C., C. Bergmann, J.P. Beek, M. Haag-Berrurier en R. Anton (1981) Planta Med. 41, 21-28
- Van Dorssen, Chr. J, (1935) Radix Valerianae, Dissertatie, Utrecht
- Von Eickstedt, K.W. en S. Rahman (1969) Arzneim.-Forsch. 19, 316-3-19
- Hegnauer, R. (1966) Pharm. Acta Helv. 41, 577-587
- Hegnauer, R. (1973) Chemotaxonomie der Pflanzen, Band VI, Birkhauser Verlag, Bazel-Stuttgart, blz. 638-657
- Van Meer, J.H. en R.P. Labadie (1980) in: Plantaardige geneesmiddelen in de gezondheidszorg, (Labadie, R.P. Editor) Bohn, Scheltema en Holkema,Utrecht, blz. 156-163
- Schultz, O.E. en K. Eckstein (1962) Arzneim.-Forsch. 12, 12-15, ibid.12,1005-1012
- Stoll, A., E. Seebeck en D. Stauffacher (1957) Helv. Chim. Acta 46, 1205
- Thies, P.W. en S. Funke (1966) Tetrahedron Lett. 11, 1155-1170
- Wagner, H. en K. Jurcic (1979) Planta Med. 37, 84-86
- Wagner, H., K. Jurcic en R. Schaette (1980) Planta Med.38, 358-365