Evolutie: 5 hardnekkige misverstanden
Evolutie Door Natuurlijke Selectie is een van de best onderbouwde theorieën in de geschiedenis van de wetenschap. Een breed spectrum aan bewijsvoering is afkomstig uit diverse wetenschappelijke disciplines, waaronder de paleontologie, geologie, genetica en ontwikkelingsbiologie. De theorie wordt vaak omschreven als 'survival of the fittest', oftewel het recht van de sterkste. Het is echter een misvatting dat de evolutietheorie stelt dat alleen de sterksten overleven, want dat zijn namelijk degenen die zich het beste hebben aangepast aan hun omgeving. En dat kan natuurlijk ook de snelste, slimste of minst opvallende zijn. En zo bestaan er nog veel meer misvattingen - teveel om in één artikel te behandelen. Hieronder volgt een poging om vijf van de hardnekkigste misverstanden over evolutie recht te zetten.
Misverstand #1: Evolutie is een theorie over het ontstaan van leven op Aarde
De evolutietheorie heeft betrekking op de ontwikkeling van leven
nadat het op onze planeet verscheen. De wetenschap is zeker geïnteresseerd in het ontstaan van leven, maar dat is geen vraag die de evolutietheorie probeert te beantwoorden. Wat we weten is dat leven, onafhankelijk van de manier waarop het begon, op een gegeven moment begon te diversifiëren. Evolutie heeft betrekking op de processen die verantwoordelijk zijn voor die variatie aan levensvormen.
Het ontstaan van leven uit niet-levende materie wordt
abiogenese genoemd en valt binnen het onderzoeksgebied van zowel scheikunde, biologie als geofysica (aardwetenschappen). Abiogenese en evolutie worden vooral binnen een religieuze context nogal eens door elkaar gehaald. In veel godsdiensten spelen scheppingsverhalen een belangrijke rol, waarbij het leven op Aarde op mystieke wijze tot stand is gekomen. Aanhangers van dergelijke religies zijn soms van mening dat hun scheppingsverhaal niet verenigbaar is met evolutie, omdat ze in de veronderstelling verkeren dat de evolutietheorie een verklaring voor het
ontstaan van leven probeert te geven. Wat ze eigenlijk bedoelen, is dat een scheppingsmythe botst met abiogenese - niet met evolutie.
Misverstand #2: Evolutie is 'slechts een theorie'
Dit misverstand komt voort uit het feit dat men vaak niet weet wat er in de wetenschap met het woord 'theorie' wordt bedoeld. In het alledaagse spraakgebruik gebruiken we het vaak als synoniem voor een vermoeden, idee of ingeving. Kortom: nattevingerwerk. Een wetenschappelijke theorie is echter een goed onderbouwde verklaring voor een natuurlijk verschijnsel. Zo'n theorie is testbaar en verifieerbaar door middel van observaties en het uitvoeren van experimenten.
Enerzijds is er dus het
natuurlijke verschijnsel evolutie. Hiermee wordt
de genetische variatie binnen groepen organismen bedoeld. Deze genetische variatie is meetbaar. De evolutie
theorie is al ruim 150 jaar de algemeen geaccepteerde verklaring voor deze waargenomen genetische variatie, omdat observaties en experimenten haar keer op keer bevestigen. Net zoals bijvoorbeeld de zwaartekrachttheorie nog steeds de beste verklaring is voor de aantrekkende kracht die twee massa's op elkaar uitoefenen.
Misverstand #3: Individuele organismen evolueren
Evolutie vindt plaats binnen
populaties, niet in individuele organismen. Individuen kunnen tijdens hun leven uiterlijk veranderen als gevolg van hun normale ontwikkeling (bijv. een vogel die een kleurrijker verenkleed krijgt als hij ouder wordt), maar dit wordt niet veroorzaakt door een verandering in hun genen. Nieuwe genetische varianten komen tot stand door middel van willekeurige mutaties. Als het een mutatie betreft die de overlevingskansen van een organisme vergroot, kan het zijn dat die door middel van natuurlijke selectie aan toekomstige generaties wordt doorgegeven. Evolutie heeft dus betrekking op het doorgeven van erfelijke eigenschappen aan volgende generaties.
Misverstand #4: Evolutie berust op toeval
Toeval speelt op verschillende manieren een rol in evolutie en de geschiedenis van het leven op Aarde. De belangrijkste mechanismen van evolutie werken echter niet op basis van willekeur.
Genetische variatie binnen groepen organismen komt tot stand door middel van willekeurige mutaties die optreden tijdens de celdeling. Sommige van deze mutaties bezorgen organismen een bepaald voordeel ten opzichte van hun soortgenoten, en sommige niet. Tot zover het toevalsaspect van evolutie.
Natuurlijke selectie werkt
niet op basis van willekeur. Organismen die als gevolg van een bepaalde mutatie beter zijn aangepast aan hun omgeving, hebben een grotere kans om te overleven en hun genen binnen de populatie door te geven. Deze genen komen daardoor steeds vaker voor binnen de groep. Soortgenoten zonder de voordelige genen zijn in het nadeel ten opzichte van de 'mutant' en planten zich daardoor minder vaak voort, waardoor hun genen uit de populatie verdwijnen. Natuurlijke selectie werkt dus niet op basis van toeval, maar bevoordeelt alleen de best aangepaste organismen.
Misverstand #5: Micro-evolutie en macro-evolutie zijn twee verschillende processen
Sommige mensen hebben moeite met het accepteren van de evolutietheorie, vooral als deze botst met bepaalde religieuze opvattingen. De termen 'micro-evolutie' en 'macro-evolutie' willen dan nog wel eens vallen, waarbij de eerste term soms nog wel acceptabel is, maar de tweede niet.
Met micro-evolutie doelt men dan op genetische veranderingen in een populatie die resulteren in relatief kleine veranderingen in de individuele organismen. Deze veranderingen zijn dermate klein dat we de organismen niet zouden classificeren als een nieuwe soort. Voorbeelden van micro-evolutionaire veranderingen zijn een verandering van kleur of grootte.
De term macro-evolutie wordt daarentegen gebruikt om veranderingen aan te duiden die over een langere periode zo groot zijn dat we de organismen als een nieuwe soort zouden beschouwen. Met andere woorden: de nieuwe organismen zouden niet in staat zijn om met hun voorouders te paren, als we in staat zouden zijn om ze samen te brengen.
De termen micro-evolutie en macro-evolutie werden voor het eerst gebruikt door de Russische entomoloog Iurii Filipchenko in zijn boek over evolutie
Variabilität und Variation uit 1927. Hij beschreef daarmee echter niet twee verschillende processen, maar gebruikte ze slechts om het verschil in benodigde tijd aan te duiden tussen kleine en grote genetische veranderingen.
Zowel micro-evolutie als macro-evolutie beschrijven exact hetzelfde evolutionaire proces (de verandering van de genetische samenstelling van groepen organismen) - het enige verschil is het tijdspad waarover het zich afspeelt. In een relatief korte periode zien we meestal geen opvallende uiterlijke veranderingen, terwijl dat over een lange tijd bezien vaak wel het geval is als gevolg van een grotere reeks genetische aanpassingen. Er bestaat geen barrière die voorkomt dat vele kleine genetische veranderingen zich over een langere periode opstapelen en uiteindelijk leiden tot een grote uiterlijke transformatie - en nieuwe soorten.