Universal Design for Learning, UDL
UDL kent zijn ontstaan in de architectuur, namelijk bij Universal Design (UD). Hierbij proberen architecten hun ontwerpen aan te passen aan alle mogelijke doelgroepen om zo gebouwen en dergelijke toegankelijk te maken in de breedst mogelijke zin. UD is uiteindelijk vertaald naar het onderwijs waardoor UDL ontworpen is. Een neurologische basis en dus ook wetenschappelijk bewijs werd hiervoor gevonden door technologieën van hersenonderzoek, zoals met MR-scans. Deze MR-scans geven individuele verschillen aan waardoor er kan gesteld worden dat iedere leerling een zo individueel mogelijke aanpak nodig heeft. UDL vertrekt vanuit drie netwerken, deze zijn verbonden met principes en richtlijnen. Eerst wordt het doel en de nadruk van UDL verder uitgelegd. Daarna volgen de drie netwerken en vervolgens bespreken we de principes met de bijhorende richtlijnen.
UDL
Het UDL framework kent zijn oorsprong in de late jaren ’80 door onderzoekers van het CAST-team, Center for Applied Special Technologies (Ralabate, P.K., 2011). Aangezien steeds meer studenten met een beperking in het gewone onderwijs terechtkomen zijn de CAST-onderzoekers op zoek gegaan hoe ze curricula flexibel kunnen aanpassen om zo aan alle noden te voorzien. De onderzoekers hadden moeite met het ‘one-size-fits-all’ curriculum. Ze willen dat studenten met een beperking dezelfde slaagkansen hebben, mogelijkheid om te participeren en om progressie te maken in hun curriculum. Hieruit is het UDL ontstaan (Rose D.H & Strangman N., 2007).
UDL wil een wetenschappelijk kader bieden om zo een curriculum te ontwikkelen dat tegemoet komt aan de noden, sterktes, achtergronden en interesse van studenten in het hedendaagse onderwijs. Het wil zo barrières in het leerproces wegwerken. Zo kan er een vergelijking gemaakt worden tussen de traditionele aanpak en de UDL aanpak.
Hieruit blijkt dat bij UDL de nadruk vooral ligt op het proces van leren. De focus ligt op de verandering van het beperkende curriculum en niet op de student zelf. De essentie is het flexibel zijn en alternatieve voorzien. Methoden moeten kunnen variëren zodat iedereen kan leren op zijn/haar tempo en op zijn/haar manier. Het aanbieden van bijvoorbeeld verschillende materialen biedt voordelen. Er zijn namelijk geen aanpassingen nodig om de les toegankelijk te maken voor iedereen. UDL biedt dus voordelen voor studenten met een functiebeperking, maar ook voor studenten zonder functiebeperking, wat later in dit artikel nog meer verduidelijkt zal worden.
Een gedifferentieerde instructie is een zeer belangrijke lesmethode. Hierbij leren studenten plannen wat ze op het juiste moment moeten leren en uiten van hetgeen ze geleerd hebben gebeurt op verschillende manieren. Er is een intersectie tussen gedifferentieerde instructie en UDL waarbij het curriculum ontwerp de flexibiliteit verhoogt bij het onderwijzen en het limiteert de barrières die de studenten ondervinden (Abell M.M., Jung E. & Taylor M., 2009).
UDL creëert een leercurriculum waarin diversiteit wordt geaccepteerd en omarmd, en waar alle studenten aangemoedigd worden om te leren en om hun kennis op verschillende manieren te demonstreren (Bernacchio C., Mullen M, 2007). UDL stelt alle studenten in staat om kennis, vaardigheden en plezier voor het leren te (her)winnen (Grabinger R.S., Aplin C. Ponnappa-Brenner G., 2008).
UDL wordt toegepast als een onderdeel van het klasgebeuren. Het ondersteunt de meerdere mogelijkheden van 'uitdrukking', van 'vertegenwoordiging' en van 'engagement', de kernprincipes van UDL. Het centrale thema (UDL) wordt onderverdeeld in twee categorieën, namelijk de praktijk en beleid gebaseerde noden en de technologisch gebaseerde noden (Strobel W., Arthanat S., Bauer S. & Flagg J., 2007).
Drie netwerken binnen UDL
Het brein is één groot, geïntegreerd netwerk, maar ons denken gebeurt in drie verschillende groepen omdat je ook nooit iets geïsoleerd kan leren. (Rose D.H. & Lapinski S., 2011).
1. Herkenningsnetwerk
Dit bevindt zich dorsaal in de hersenen. De axonen zijn afkomstig van de zintuigen en met dit netwerk herkennen we informatie, herkennen we patronen en nemen we deze informatie op. Het is eigenlijk WAT we leren.
2. Strategisch netwerk
Dit bevindt zich frontaal in de hersenen. De axonen vertrekken hier naar de spieren. Het plant dus onze beweging (acties en vaardigheden), maar dit netwerk voert deze bewegingen ook uit. Het is HOE we leren (SIHO).
3. Affectieve netwerk
Dit bevindt zich in het midden van onze hersenen, rond het corpus callosum. Dit netwerk is verbonden met onze emoties. Het evalueert patronen en stelt prioriteiten. Het is
waarom we leren.
Rose & Strangman (2007) hebben een netwerkgebaseerd perspectief op leren. Zij gaan er namelijk vanuit dat succesvol leren herkenningspatronen in de omgeving vereist (herkenningsnetwerk). Daarnaast vereist het ook het kunnen identificeren en implementeren van succesvolle strategieën om deze patronen uit te kunnen voeren (strategisch netwerk). Een derde en laatste vereiste is dat patronen en strategieën moeten kunnen geëvalueerd op hun relatieve belangrijkheid (affectieve netwerk).
Drie principes met elk drie richtlijnen
UDL is dus opgesplitst in drie grote principes die elk gelinkt worden aan de drie netwerken.
Het
eerste principe is het aanbieden van informatie op verschillende manieren. Dit principe is gelinkt aan het herkenningsnetwerk. Dit principe kan verwezenlijkt worden door drie richtlijnen:
- Leerstof door verschillende zintuigen laten opnemen
- Informatie via taal en symbolen verduidelijken en structuur aanbieden
- Verschillende mogelijkheden geven om leerstof te begrijpen
Het
tweede principe is dat studenten op verschillende manieren met materiaal kunnen omgaan en op verschillende manieren kunnen aantonen wat ze geleerd hebben. Dit principe is gelinkt aan het strategisch netwerk. Dit principe wordt verwezenlijkt door de volgende richtlijnen te volgen:
- Verschillende manieren aanbieden om actief om te gaan met leerstof
- Verschillende manieren aanbieden om aan te tonen wat de studenten geleerd hebben
- Ondersteuning bieden om doelen en prioriteiten te stellen
Het
derde en laatste principe is gelinkt aan het affectieve netwerk en houdt in dat studenten zich op verschillende manieren betrokken moeten voelen. Dit kan gebeuren door de volgende drie richtlijnen :
- Inspelen op de interesse
- Doorzetting creëren
- Mogelijkheden bieden om zichzelf in te schatten en bij te sturen