Gebruikssporenanalyse
Gebruikssporenanalyse is een archeologische methode waarmee informatie indirect achterhaald kan worden over handelingen die mensen van het verleden ontplooiden. Deze methode wordt uitgevoerd met behulp van de microscoop, waarmee oude artefacten worden bekeken. Door het gebruiken van werktuigen ontstaan sporen die informatie bieden over de materialen die bewerkt zijn met de werktuigen en in welke bewegingsrichting. Elke handeling die plaatsvindt met een artefact laat specifieke sporen achter.
Gebruikssporenanalyse is sinds de jaren ’30 van de vorige eeuw ontwikkeld. S.A. Semenov was de eerste wetenschapper die ontdekte dat gebruikssporen ontstaan wanneer een werktuig gebruikt wordt. Hij deed experimenten om sporen van gebruik te simuleren. Hierbij maakte hij gebruik van ethnografische bronnen. Gebruikssporen kunnen verdeeld worden in gebruiksretouche, afronding van de werkrand, glans en krassen. Soms is residu aanwezig van het contactmateriaal op het werktuig.
De microscoop
Semenov was tevens de eerste die een microscoop gebruikte om te kijken naar gebruikssporen. In 1964 werd zijn werk vertaald van het Russisch naar het Engels. Vanaf toen werd gebruikssporenanalyse ook uitgevoerd in Amerika en Europa. Tegenwoordig worden de stereomicroscoop (vergroot 10 tot 160 keer) en de metaalmicroscoop (vergroot 50 tot 1000 keer) aangewend om sporen van gebruik te onderzoeken. De microscoop kan gebruikt worden voor een grote veelzijdigheid aan grondstoffen waar artefacten van zijn gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn (vuur-)steen, schelp, koraal, been, gewei, aardewerk, hout, en metaal.
Experimenten
Een belangrijk onderdeel van gebruikssporenanalyse is het uitvoeren van experimenten. Ideeën voor experimenten worden opgedaan via ethnografische analogieën. Replica’s van archeologische werktuigen worden gebruikt op verschillende materialen en in verschillende bewegingsrichtingen (onder andere snijden, schrapen, kerven en boren). Bij de experimenten wordt elk werktuig op één contactmateriaal en in één richting gebruikt, zodat duidelijk wordt hoe de sporen eruit zien. Deze worden dan vergeleken met sporen op artefacten uit het verleden en zo kan een indicatie gegeven worden waar die oude artefacten voor zijn gebruikt. Er moet echter opgepast worden voor het trekken van conclusies over de functie van werktuigen. Sporen op werktuigen van activiteiten uit het verleden kunnen er hetzelfde uitzien als sporen op experimentele werktuigen, maar dit wil niet zeggen dat deze veroorzaakt zijn door dezelfde contactmaterialen of bewegingen. Schaven, boren, snijden en schrapen zorgen allemaal voor andere typen gebruikssporen, net als onder andere hout, graan, huid en planten. Er is ook verschil te zien tussen werktuigen die langer en die korter gebruikt zijn. Hoe langer een werktuig gebruikt is, des te meer en duidelijker sporen te zien zijn.
Onder de microscoop kan ook zichtbaar worden of de sporen op een artefact veroorzaakt zijn door mensen of door tafonomische- en/of postdepositionele processen. Voorbeelden van tafonomische processen zijn erosie, natuurlijke perforatie, fragmentatie, abrasie en chemische verwering. Postdepositionele processen zijn gebeurtenissen die plaatsgevonden hebben nadat artefacten in de grond terecht zijn gekomen. Deze kunnen zowel natuurlijk als menselijk van aard zijn.
Nadelen van de methode
Er zijn een aantal nadelen aan gebruikssporenanalyse. Zo kunnen wat betreft bewerkte materialen slechts algemene categorieën benoemd worden, zoals huid, hout, plant, graan, been en gewei. Voor de uitgevoerde bewegingen geldt hetzelfde. Er kan voornamelijk onderscheid gemaakt worden tussen schrapen, snijden, kerven, schaven en boren. Verder blijven de bewegingsrichtingen enigszins onspecifiek (bijvoorbeeld longitudinaal, transversaal en diagonaal).
Voordelen van de methode
Gelukkig zijn de voordelen van de methode belangrijker dan de nadelen. Gebruikssporenanalyse is een onmisbaar hulpmiddel om reconstructies te maken van de functies die werktuigen in het verleden hadden. Verder dragen de resultaten bij aan kennis over voedselvoorziening en ambachtelijke activiteiten die vaak niet af te leiden zijn uit archeologische bodemvondsten.
De methode levert empirische gegevens op die vaak niet op andere wijzen te verkrijgen zijn. Ook leidt het tot een meer gedetailleerd beeld van de mensen die in de prehistorie leefden.
Tot slot moet in het achterhoofd gehouden worden dat resultaten van gebruikssporenanalyse gezien moeten worden als interpretaties en niet als determinaties.
© 2009 - 2024 Aouweneel, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Interne analyse makenDe interne analyse maakt onderdeel uit van de SWOT-analyse. Door het maken van een interne analyse kan men de sterke en…
Marketingplan: Interne analyseDe interne analyse is de eerste stap die u zet als u een marketingplan gaat schrijven. In dit artikel staat uitgelegd wa…
Interne analyseEen interne analyse is een analyse waarbij je het bedrijf of product zelf analyseert, zoals het woord intern al aangeeft…
Bronnen en referenties
- Gijn, A.L van & D.C.M. Raemakers 1999: Tool use and society in the Dutch neolithic: the inevitability of ethnographic analogies, in: L.R. Owen & M. Porr (eds.): Ethno-analogy and the reconstruction of prehistoric artefact use and production, Urgeschichte Materialhefte 14, Mo Vince Verlag, Tübingen, 43-52.
Gijn, A.L. van 2007: Gebruiks- en residueanalyse, in: R. Jansen & L.P. Louwe Kooijmans (red.) 2007: Van contract tot wetenschap: tien jaar archeologisch onderzoek door Archol BV, 1997-2007, Leiden, Archol, 103-113.
Semenov, S.A. 1964: Prehistoric technology: an experimental study of the oldest tools and artefacts from traces of manufacture and wear, London.