Erikson en de psycho-sociale ontwikkeling
De psycho-analyticus (dus volgeling van Freud) Erik Erikson (1902-1994) verrichtte observaties in verschillende culturen en ontwikkelde van daaruit een theorie over de ontwikkeling van de interacties tussen het kind en zijn sociale omgeving. Dat betekende een toevoeging van een nieuwe dimensie aan de klassieke psychoanalytische theorie.
De psycho-sociale ontwikkeling
De psycho-analyticus (dus volgeling van Freud) Erik Erikson (1902-1994) verrichtte observaties in verschillende culturen en ontwikkelde van daaruit een theorie over de ontwikkeling van de interacties tussen het kind en zijn sociale omgeving. Dat betekende een toevoeging van een nieuwe dimensie aan de klassieke psycho-analytische theorie. Evenals Freud meende Erikson dat alles volgens een vooropgezet plan groeit, waarbij veiligheid de drijvende ontwikkelingskracht is. Overigens, ook al past Erikson in de traditie van Freud, hij ging daarin wel zijn eigen weg.
Eigen identiteit
Kenmerkend voor de theorie van Erikson is het bereiken van een eigen identiteit. Dit is bereikt als er een samenhangende persoonlijkheid ontstaan is, van waaruit iemand zichzelf en de omringende wereld bekijkt. Daarvoor is wel nodig dat je jezelf accepteert zoals je werkelijk bent. Daarnaast is eveneens nodig dat je je leert identificeren met de cultuur waarin je leeft. Erikson beschreef deze psychosociale ontwikkeling aan de hand van vijf fasen tot en met de adolescentie. Deze lopen min of meer parallel aan die van Freud, waarna er nog drie fasen in de volwassenheid volgen. Erikson stelt dat de mate van succes waarmee een fase wordt afgesloten bepalend is voor de manier waarop de volgende fase wordt doorlopen. In elk stadium dat Erikson beschrijft speelt zich een specifiek conflict af. De oplossing voor het conflict in de ene fase vormt de basis waarmee conflicten in de volgende fase worden opgelost. Een ontwikkelingsconflict goed doorlopen betekent dus krachten opdoen om de volgende conflicten aan te kunnen. Een conflict kan nooit helemaal opgelost worden of helemaal onopgelost blijven; het gaat om de mate waarin en de manier waarop een conflict succesvol wordt gehanteerd. Wat zijn dan de ontwikkelingsfasen volgens Erikson?
Fasen
In elke fase doorloopt de mens een proces waarin hij zich leert aanpassen aan de eisen van de cultuur, en elke fase kent ook haar eigen identiteitsconflict. Zo'n conflict bestaat feitelijk uit een strijd tussen twee tegenovergestelde persoonlijkheidstrekken. Achtereenvolgens zijn dat:
- 0-1 jaar: vertrouwen tegenover wantrouwen. Erikson stelt, dat door continuïteit en liefdevolle zorg voor het kind zich een gevoel van basaal vertrouwen in ouders en omgeving ontwikkelt. Hier ligt de basis voor het latere vertouwen in de omringende wereld. Het heeft alles te maken met de voorspelbaarheid waarmee aan behoeften van het kind (voedsel, veiligheid, warmte, stimulering) tegemoet wordt gekomen. Bij ernstige tekorten in die zorg ontstaat juist een gevoel van basaal wantrouwen, zoals dat bij affectief verwaarloosde kinderen optreedt. Van hieruit ontstaat bij dit soort kinderen vaak het afwijzen en ook het claimen van de ander. Hier ligt ook de basis van het snel wisselen van de ene relatie voor de andere. Als het kind wordt gefrustreerd in zijn behoeften aan warmte en genegenheid, zal het niet zelden een wantrouwende houding ten opzichte van anderen ontwikkelen.
- 2-3 jaar: autonomie tegenover schaamte en twijfel. In deze fase ontwikkelen kinderen vaardigheden als zindelijk zijn, zich aankleden. De manier waarop opvoeders hiermee omgaan heeft volgens Erikson grote invloed op de ontwikkeling van kind tot een volwassene met gevoel voor eigenwaarde en zelfcontrole. Omgekeerd kan het leiden tot gevoelens van twijfel of schaamte over zichzelf. De basis van de manier van omgaan met anderen wordt gelegd. In deze fase ontstaat de balans tussen liefde en haat, tussen coöperatie en koppigheid, tussen zelfexpressie en lusteloosheid. Het specifieke conflict in deze fase is echter dat tussen autonomie enerzijds en schaamte en twijfel anderzijds. Als ouders te hoge eisen aan het kind stellen die ook nog streng worden toegepast, kan er, aldus Erikson, een gevoel van schaamte of twijfel ontstaan in plaats van vaardigheid en autonomie.
- 3-6 jaar: initiatief tegenover schuldgevoel In deze fase worden kinderen toenemend autonoom en tonen ze initiatief, ze beleven plezier aan vaardigheden die ze beheersen. In deze fase laten kinderen toenemende gretigheid zien om ideeën en activiteiten verder te ontplooien. Dat kan conflicten opleveren met broertjes, zusjes, ouders, vriendjes, wat weer tot schuldgevoelens kan leiden. Kinderen moeten dan ook in deze fase leren om hun gretigheid en de eisen van de omgeving op elkaar af te stemmen. Voor een positieve ontwikkeling in deze periode, waarin ook het Oedipusconflict kan optreden, is een begripsvolle begeleiding van de opvoeders belangrijk.
- 7-12 jaar: ijver tegenover minderwaardigheid. De schooljaren staan in het teken van het leren van veel vaardigheden op school en op sociaal terrein. Het kind wil het gevoel hebben dat het iets kan en wil erkenning daarvan door de opvoeder. Het kind heeft de mogelijkheid om in deze fase veel kennis op te doen en daar creatief mee om te gaan. Bevestiging in deze fase is dan ook belangrijk. Gedragsproblemen of emotionele problemen kunnen ontstaan wanneer in deze fase langdurig overvraagd wordt. Gevoelens van minderwaardigheid en niet gewaardeerd worden vinden hier hun oorsprong.
- 12-18 jaar: identiteit tegenover rolverwarring. In deze fase, de adolescentie, moeten, voortbordurend op eerdere ervaringen, keuzes gemaakt worden die van belang zijn voor de identiteitsvorming (keuzes met betrekking tot opleiding, beroep, religie, politiek, morele waarden). Door de lichamelijke en geestelijke veranderingen die de jongere in deze periode doormaakt, kan hij de greep op zichzelf en de wereld verliezen. Vaak zoeken jongeren van deze leeftijdsgroep aansluiting bij elkaar en zetten zich af tegen de gevestigde orde. Als de jongere er in deze fase niet in slaagt om keuzes te maken die van hem verwacht worden, dan kan er identiteitsverwarring ontstaan. Of hij deze fase van identiteitsvorming goed doorkomt, heeft volgens Erikson te maken met het al dan niet succesvol doorlopen van eerdere fasen.
- 20-er jaren: aansluiting bij anderen tegenover isolement. In deze fase gaat om het ontwikkelen van een eigen identiteit als basis voor relaties met anderen.
- 20-50 jaar: voortplanting tegenover alleen blijven. In het voortbrengen van kinderen ziet Erikson het vermogen om afstand te doen van eigen belangen en de aandacht te concentreren op het belang van de kinderen.
- 50 jaar en ouder: zelfvertrouwen tegenover wanhoop en walging. Terugkijkend op zijn leven zou de ouder wordende mens zich af kunnen vragen of zijn leven wel of geen zin heeft gehad.