Waarom zijn er seizoenen
De vier seizoenen lente, zomer, herfst en winter hebben niet altijd bestaan. Ze zijn ontstaan doordat men het makkelijker vond een bepaald deel van het jaar te benoemen. Vroeger kenden we in onze streken alleen de winter en de zomer, later kwamen daar de herfst en lente bij. Een seizoen wordt ook wel een jaargetijde genoemd. We kennen de astronomische en de meteorologische seizoenen. De astronomische seizoenen worden bepaald aan de hand van de stand van de zon, ten opzichte van de aarde.
Wat is een seizoen?
Een seizoen noemen we ook wel een jaargetijde. We kennen vier seizoenen: zomer, herfst, winter en lente. Ieder seizoen duurt drie maanden. In veel landen hanteert men vier seizoenen. In Indonesië kent men echter twee seizoenen: de droge en de natte moesson. Seizoenen worden bepaald door de obliquiteit. Dit is de hellingshoek van de evenaar ten opzichte van de ecliptica, het vlak dat de aarde in de baan om de zon maakt.
Er zijn twee soorten seizoenen: de astronomische en de meteorologische. De eerste wordt bepaald door de obliquiteit. De astronomische seizoenen zijn de seizoenen die wij hanteren om aan te duiden in welk jaargetijde van het jaar we ons bevinden. Vaak hoor je tijdens het weerbericht ook praten over de meteorologische seizoenen. Deze seizoenen beginnen op de eerste dag van de maand waarin de astronomische seizoenen beginnen. Een meteorologisch seizoen begint dus iets eerder. Dit heeft te maken met het feit dat het weer vaak eerder omslaat naar het aankomende seizoen.
Wie bedacht het?
Seizoenen zijn niet zomaar ontstaan. Ruim 3.000 jaar voor Christus werd al gebruik gemaakt van een zonnewijzer. Er werd een stok in de grond gestoken, waarop de zon scheen. De schaduw die op de grond verscheen, ga de tijdsaanduiding aan. Dit wordt ook wel een schaduwklok genoemd. Later werd er gebruik gemaakt van een waterklok: er vielen druppels water in een kom, en zodra deze zwaar genoeg was, werd er aan een wiel gedraaid waardoor de tijd verschoof. De tijdsaanduiding werd steeds meer uitgebreid tot de huidige methoden. De klokken van nu zijn erg nauwkeurig: dit was vroeger uiteraard niet het geval. Het verschil is ook dat een zonnewijzer de ware zonnetijd aangeeft. De zon verplaatst zich namelijk gedurende de 24 uur niet met dezelfde snelheid. De huidige klokken geven een gemiddelde tijd aan (middelbare zonnetijd).
In het oude Egypte werd gebruik gemaakt van een kalender met 365 dagen. Deze kalender ging uit van het feit dat een dag bestaat uit een volledige ronddraaiing van een zonnewijzer. Daarnaast werd bekeken hoe de stand van de zon, de maan en de sterren was ten opzichte van de aarde. Na enige tijd kwam men erachter dat het 365 dagen duurt voordat de hele cyclus zich weer opnieuw herhaalt. Maanden zijn gebaseerd op de omlooptijd van de maan ten opzichte van de aarde. Seizoenen werden toegekend doordat er duidelijke weersveranderingen zijn.
Waarom zijn er seizoenen?
Seizoenen zijn bedacht om aan te duiden in welke periode van het jaar wij ons bevinden. Iedereen weet dat de zomer in Nederland staat voor zon en warmte, de winter voor kou en soms sneeuw. Seizoensaanduidingen zijn er, net als maandaanduidingen en de tijdsaanduiding, voor ons eigen gemak. Seizoenen zijn niet overal op aarde hetzelfde. Wanneer het in Nederland zomer is, is het in Afrika of Australië juist winter. Dit heeft te maken met het feit dat deze landen zich aan de andere kant van de evenaar bevinden. Ook zijn de seizoenen niet overal gelijk wat betreft weertype. In sommige landen is de zomer heet en droog, en kan de winter evengoed nog lekker warm zijn. In Germaanse streken, waaronder Nederland in het begin van de jaartelling ook hoorde, werden vroeger slechts twee seizoenen gehanteerd: zomer en winter.
Lente, zomer, herfst en winter
De vier seizoenen bestaan uit:
Lente: start op 20 maart of 21 maart, en is bepaald aan de hand van het feit dat op die dag de dag en de nacht even lang zijn. Het woord lente is afgeleid van 'lang', en duidt op het langer worden van de dagen.
Zomer: start op 20 juni of 21 juni, en is bepaald doordat de zon op die dag het hoogste punt bereikt en d dag het langst duurt. De naam is afgeleid van het woord 'somer', wat 'in het midden van het jaar' betekent.
Herfst: start rond 22 of 23 september, en is net als de lente bepaald doordat op die dag de dag en de nacht even lang zijn. Herfst is afgeleid van 'hervest' of 'harvest', en betekent 'oogst'.
Winter: start op 21 of 22 december, en is bepaald doordat dit de kortste dag van het jaar is. Winter is afgeleid van het Latijnse 'hiems' of 'frost' en betekent 'onweer' of 'vorst'.
Er wordt vaak gedacht dat in de winter de zon verder van de aarde afstaat en het daardoor kouder is. Dit is juist niet het geval: in de winter staat de zon dichter bij de aarde. De aarde is in de winter meer gekanteld ten opzichte van de zon, waardoor de zonnestralen een langere weg moeten maken om de aarde te bereiken. Door de kanteling van de aarde is het aan de andere kant van de aarde juist het tegenovergestelde seizoen.