De bloedsomloop en het bloedvatenstelsel
Alle bloedcellen worden in het beenmerg vanuit stamcellen gevormd, die zich in verschillende soorten cellen kunnen omvormen. Belangrijk daarbij zijn de witte bloedcellen, die de basis vormen van het immuunsysteem. Ze vormen een verdediging tegen onder meer bacteriën en virussen. Bij een infectie ontstaan dan ook meer witte bloedcellen. Ook rode bloedcellen, die slechts 3 weken oud worden en in de milt worden afgebroken, zijn belangrijk. Ze vervoeren stoffen door het lichaam, daarbij stroomt het bloed in een gesloten buizenstelsel van vaten. Voor transport is beweging nodig, daar wordt in voorzien door de pompwerking van het hart. Indien het hart te weinig bloed en zuurstof ontvangt, doordat de kransslagader dichtslibt, dan is een acute operatie noodzakelijk (dotteren).
Algemeen
De cellen van het bloed zijn samengesteld uit rode- en wittebloedlichaampjes en bloedplaatjes. Zo'n 35% van de witte bloedcellen bestaan uit lymfocyten, die weer onderverdeeld worden in T- en B-cellen. De B-cellen zijn klaar voor gebruik, zijn afkomstig uit het beenmerg en vestigen zich in de lymfeknopen. Ze circuleren derhalve niet in het bloed. De T- cellen worden in de thymus opgeleid om een goed onderscheid te maken tussen eigen en vreemde cellen. Op instructie van deze T- cellen veranderen B-cellen zich in plasmacellen en worden het bloed ingestuurd om zich door middel van een laagje te hechten aan het antigeen, waarbij ze een markering aanbrengen. De B-lymfocyten produceren door eiwitten vrij te maken antilichamen, die in het kader van een specifieke afweer hoofdzakelijk ingezet worden tegen bacteriën. Door de Y-vorming van antilichamen, passen ze bijzonder goed op de buitenkant van de betrokken antigenen, zoals bacteriën, virussen, schimmels en onverteerd voedsel.
De bloedsomloop
Al het van de maag, darm, milt en pancreas afkomstige bloed stroomt naar de poortader, die dit bloed naar de lever transporteert, zich in de lever vertakt in capillairen (haarvaten) en daarna weer samenkomt in de leverader. De lever zelf ontvangt zuurstof van de leverslagader. Er stroomt zo'n 1.5 liter bloed per minuut door de lever. Een van de vele functies van de lever is het opnemen van voedingsstoffen uit het bloed. De lever zet caroteen om in vitamine A en dient onder meer ook als opslag voor deze vitamine.
De haarvaten zijn de verbindingen tussen de fijnste slagadertjes en de fijnste adertjes. Het bloed kan slechts traag door de haarvaten stromen, daardoor is er een goede uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen mogelijk met de weefsels.
De bloedsomloop zorgt onder meer voor de circulatie van hormonen, afweerstoffen en warmte.
Het bloedvatenstelsel kan worden onderscheiden in:
- slagaderen (arteriën), kleine slagaderen (arteriolen) en haarvaten
- aderen (venea) en kleine aderen (venolen)
Aderen en slagaderen
Slagaderen lopen van het hart naar de organen, terwijl aderen van de organen naar het hart lopen. Het onderscheid tussen slagaderen en aderen wordt uitsluitend daardoor bepaald. Slagaderen hebben daarbij nog een elastische dikke buitenwand en een gladde binnenwand. Daardoor kan het bloed niet beschadigd worden en ook niet stollen. Dit is van belang bij een opspelende aderverkalking, waarbij de wand beschadigd wordt. Bij onvoldoende aanvoer van bloed en zuurstof is acuut een operatie nodig, waartoe er een ballonnetje in het bloedvat geplaatst wordt. Zodoende worden de omliggende bloedvaten weer van bloed voorzien, bij te grote beschadiging kan echter wel weer lekkage ontstaan. De grootste hoeveelheid bloed is aanwezig in de slappe wand van de aderen, waar de bloeddruk in verhouding laag is. In de slagaderen heerst door het pompen van het hart een hoge bloeddruk.
Functie van de lever en longen met betrekking tot het bloed
De lever filtert het bloed en speelt onder meer een grote rol bij:
- de stofwisseling van koolhydraten en eiwitten
- bloedvorming, bloedafbraak, bloedopslag, bloedstolling en ijzeropslag
De longen wisselen zuurstof en koolstofdioxide uit aan de bloedbaan middels het vatenstelsel. Lymfocyten en macrofagen zijn afweercellen die het bloed helpen zuiveren door microben en antigenen te verwijderen. Net zoals lymfeklieren de lymfe filteren, wordt het bloed door de milt gefilterd.
Lymfocyten
Deze worden in de cortex van een lymfeklier geboren en zijn dan nog eenvoudige lymfocyten. Uiteindelijk kunnen ze veranderen in B- of T-lymfocyten. Voordat deze verandering plaatsvindt gaan de jonge lymfocyten enige interactie aan met de lichaamscellen.
Mochten de jonge lymfocyten de eigen lichaamscellen aanvallen, dan sterven ze. Is dit niet het geval en gaan ze verwoed achter vreemde cellen aan, dan rijpen ze tot vechtende T-lymfocyten en verhuizen naar de medulla, het midden van de lymfeklier. Aldaar differentiëren de T-lymfocyten zich in verschillende typen cellen, zoals helper-, killer- of suppressorcellen. De resterende lymfocyten, die noch de eigen lichaamscellen noch de antigenen aanvallen, groeien uit tot B-lymfocyten. Deze vormen antilichamen. Ook de B-lymfocyten kunnen antigenen herkennen en tot productie van immunoglobulinen overgaan. Zodoende kunnen de antigenen weer door de T-cellen herkend worden, die ze vervolgens kunnen vernietigen.