Temperatuur (verschillende schaalverdelingen)
Temperatuur wordt veroorzaakt door de beweging van moleculen van een stof. Temperatuur is verdeeld over enkele schalen. In dit artikel worden de drie meest voorkomende schaalverdelingen beschreven.
Temperatuur meten
De temperatuur wordt gemeten aan de hand van de lineaire uitzettingscoëfficiënt van een stof. Bij iedere temperatuur heeft een stof een andere omvang. Zo zet kwik, dat in thermometers zit, uit als het warmer wordt. Doordat het kwik in een buisje zit met schaalverdeling erachter kan je de temperatuur aflezen.
Celsius (Anders Celsius)
Meestal wordt de temperatuur aangegeven in graden Celsius. Deze temperatuurschaal werd ontworpen in de 18e eeuw door Anders Celsius. Bij 0 hoort de temperatuur van smeltend ijs en bij 100 de temperatuur van kokend water. Het verschil is verdeeld in 100 kleine delen.
- Celsius naar Kelvin K = °C + 273,15
- Celsius naar Fahrenheit °F = 1,8 °C + 32
Fahrenheit (Gabriel Fahrenheit)
De schaal van Fahrenheit is ook gemaakt in de 18e eeuw en werd vroeger veel gebruikt. Nu wordt deze schaal nog maar in enkele landen gebruikt, bijvoorbeeld de VS. Fahrenheit koos het nulpunt bij de temperatuur van een mengsel van ijs, water en zout. Deze temperatuur komt overeen met -17,8 °C. Voor 100 °F koos hij de temperatuur van het menselijk lichaam (37,8 °C).
- Fahrenheit naar Celsius °C = (°F - 32) / 1,8
- Fahrenheit naar Kelvin K = (°F + 459,67) / 1,8
Kelvin (William Thomson, later Lord Kelvin)
In de 20e eeuw ontdekte Kelvin dat er geen lagere temperatuur dan -273 °C mogelijk is. Hij noemde dat 0 Kelvin. Het verschil in één graad is bij hem gelijk aan het verschil bij Celsius. Kelvin wordt veel in de wetenschap gebruikt.
- Kelvin naar Celsius °C = K - 273,15
- Kelvin naar Fahrenheit °F = (1,8 × K) - 459,67