Geschiedenis van dierproeven
Om meer over het menselijke lichaam te weten te komen, deden onderzoekers in de zeventiende en achttiende eeuw vaak proeven op dieren. Veel daarvan waren erg wreed.
Het begin van de dierproeven
Neem een vacuumpomp met een glazen reservoir en zet daar een dier in. Dat kan een kikker zijn, een vogel, een muis of zelfs een hondje. Pomp het reservoir leeg, en kijk: het dier begint zwaar te ademen. Het wordt ziek en begint waarschijnlijk over te geven. Als het dier lang genoeg in het vacuum zit, gaat het dood. Deze proef is in de 17e en 18e eeuw waarschijnlijk ontelbare malen uitgevoerd. Want het was een tijd waarin nieuwe ontdekkingen over plant en dier elkaar snel opvolgden. Een van die ontdekkingen was dat dieren in zo'n reservoir zonder lucht stierven. Dat was de vondst van Rober Boyle (1627-1691) die een vacuumpomp bezat, een nieuwigheid in die tijd. In Engeland zette hij hele series dieren in zijn pomp, om te laten zien dat geen enkel dier zonder lucht kon.
Veel onderzoekers deden Boyles proeven vanaf de tweede helft van de 17e eeuw na om zichzelf en hun publiek te overtuigen dat het echt waar was wat de Engelsman erover schreef. Experimenten waren in deze tijd een nieuw fenomeen. Eeuwenlang hadden denkers voor hun kennis over de natuur vertrouwd op teksten van de Oude Grieken, de Romeinen en op de Bijbel. Daar zou alles in moeten staan wat ze moesten weten. Maar in de loop van de 17e eeuw namen steeds meer onderzoekers zelf de natuur onder de loep en gingen er experimenten mee doen.
Het dier was een apparaatje
In de Republiek der Vereenigde Nederlanden sloegen ook onderzoekers aan het experimenteren. Tijdens een college aan de Universiteit Leiden herhaalde een hoogleraar, Burcher de Volder (1643-1709), Boyles luchtpompproef met onder meer een klein hondje. Honden waren in die tijd populair bij onderzoekers, en het schijnt dat zwerfhonden destijds een groot gevaar liepen om door studenten ontleed te worden en gebruikt te worden bij vivisectie, oftewel proeven op levende dieren. Het gegil van de proefdieren moet regelmatig door merg en been zijn gegaan, want een goed verdovend middel hadden deze eerste onderzoekers nog niet.
Waren al die onderzoekers dan zo wreed? Of hadden ze geen oog voor dierenleed? Ze hadden in elk geval een goed excuus om zich niets aan te trekken van het gejammer van de dieren. Want de beroemde filosoof René Descartes had gezegd dat dieren niets meer waren dan machientjes: etende, lopende en slapende apparaten. Ze hadden volgens hem geen ziel en konden geen pijn voelen. Als ze jammerden, gilden of krijsten, was dat volgens Descartes alleen een mechanische reactie, en niet een teken van pijn.
Experimenten op levende dieren waren volgens hem dus niet wreed. Toch had de filosoof zelf waarschijnlijk een hond, Monsieur Grat, waarmee hij vaak wandelde en die hij heel liefdevol behandelde.
Bloed stroomt rond
Met de theorie van Descartes in hun achterhoofd konden onderzoekers in de Nederlanden volop experimenteren. De lijsten met proeven op dieren uit die tijd zijn dan ook lang. Johannes de Wale (1604-1649) legde bloedvaten in de poot van een levende hond bloot, om te bestuderen in welke richting het bloed liep. En Jan Swammerdam (1637-1680) voerde vivisectie uit op een teefje met zogende pups. Blijkbaar wilde hij achterhalen waar de melk van de moeder vandaan kwam. Reinier de Graaf (1641-1673) bracht bij een hondje, ook een levende, een buisje aan bij de alvleesklier. Die maakte spijsverteringssappen die gebruikt worden in de darmen. De Graaf wilden die sappen in het buisje opvangen om ze te kunnen proeven. Dat was de beste methode om te bepalen hoe ze hun werk deden.
Al die proeven leverden zeker het nodige op. In de 17e en 18e eeuw leerden onderzoekers het lichaam veel beter kennen. Het menselijk lichaam wel te verstaan, want daar waren ze met hun dierproeven op uit. De Brit William Harvey (1578-1657) deed één van de belangrijkste medische ontdekkingen uit de 17e eeuw. Hij zag dat het bloed in het menselijk lichaam rondstroomde: van het hart via de slagaderen en de aderen weer terug naar het hart. Die ontdekking had hij waarschijnlijk nooit gedaan zonder een aantal dierproeven. Ook andere kennis over onze ademhaling, de zenuwen, spieren en spijsvertering hebben we te danken aan de vele dierproeven die daar sinds de 17e eeuw voor ons het leven hebben gelaten.
Weetjes
Bloedtransfusie van een lam
In Oxford deed Richard Lower (1631-1691) rond 1660 spectaculaire experimenten met dieren. Hij bracht voedsel, zoals bouillon, rechtstreeks in de bloedbaan. Kort daarna voerde hij zelfs een bloedtransfusie uit tussen 2 honden, de eerste bloedtransfusie ooit!
Een Franse collega, Jean-Baptiste Denis (ca.1640-1704) probeerde vervolgens of het ook mogelijk was bloed uit te wisselen tussen mensen en dieren: hij gaf zieken bloed van lammeren. Dat ging natuurlijk niet altijd goed. Toen een patiënt van Denis overleed, moest hij voor de rechtbank verschijnen. Hij werd vrijgesproken, maar met de bloedtransfusies werd het voorlopig niets meer. Ook andere proeven van Lower met mensen veranderden daar niets meer aan. Pas in de 20e eeuw werden bloedtransfusies tussen mensen succesvol. Dat was te danken aan de ontdekking van bloedgroepen. Alleen mensen met dezelfde bloedgroepen verdragen namelijk elkaars bloed. Anders gaat het bloed kloteren en dat geeft grote problemen.
© 2010 - 2024 Randy1991, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Dierproeven en ethiekVoor de ontwikkeling van medicijnen zijn in Nederland dierproeven nodig. Een medicijn mag pas op mensen getest worden al…