Immunoglobulinen (Ig) bloedgroepen
Immunoglobulinen (Ig) zijn antistoffen die behoren tot de globulinefractie van het serum. Er zijn vijf klassen immunoglobulinene: IgG, IgM, IgA, IgD en IgE. In de bloedgroepenserologie zijn alleen de immunoglobulinen van de klassen A, G en M van belang, er zijn namelijk nog nooit IgD- of IgE-antistoffen tegen bloedgroepen waargenomen. Daarom worden deze hier niet behandeld
IgG
Het IgG molecuul is een monomeer. Dit is de enige antistof die de placenta kan passeren. De subklassen van het IgG molecuul zijn IgG1, IgG2, IgG3 en IgG4. Deze subklassen verschillen van elkaar in de aminozuurvolgorde van de gamma keten. Dit heeft verschillen in serologische eigenschappen tot gevolg. IgG1 en IgG3 kunnen goed binden, terwijl IgG2 dit soms doet. IgG4 bindt helemaal niet. Ook binden IgG1- en IgG3-antistoffen beladen erytrocyten veel sterker aan Fc-factoren op monocyten en macrofagen dan erytrocyten die beladen zijn met IgG2 en IgG4. Bij de afbraak van erytrocyten door IgG antistoffen speelt deze binding een belangrijke rol. Het IgG-molecuul komt het meeste voor in het menselijk lichaam, namelijk 80% van de immunoglobulinen is een IgG-molecuul.
IgM
Het IgM molecuul is voornamelijk een pentameer. Het is opgebouwd uit vijf basale immunoglobuline-eenheden die door een korte polypeptideketen bij elkaar worden gehouden. Het IgM-molecuul heeft tien antigene bindingsplaatsen. Dit molecuul is de eerste immunoglobulineklasse die door het immuunsysteem gemaakt wordt. Deze antistoffen kunnen heel goed complement binden en activeren. Al wanneer een enkel molecuul aan de oppervlakte van een cel gebonden is, kan de cel door middel van complement al kapot gemaakt worden. Door de grootte van het molecuul kunnen IgM-antistoffen niet de placenta passeren. Doordat deze moleculen zo groot zijn, zijn de IgM antistoffen in staat erytrocyten direct te agglutineren.
IgA
Het IgA-molecuul komt zowel voor als dimeer en als monomeer. Van deze antistof zijn er twee subklassen bekend; IgA1 en IgA2. Deze antistoffen passeren de placenta niet en ze komen voornamelijk voor in de slijmvliezen waar ze het binnendringen van micro-organismen voorkomen. De receptoren voor het Fc-deel van IgA zijn aanwezig op monocyten en macrofagen. Deze speelt bij afbraak van
erytrocyten door IgA-antistoffen een belangrijke rol.