Bijzondere varens in de Flevopolder
Opvallend genoeg zijn er in Nederlandse productiebossen doorgaans meer soorten varens te vinden dan in minder intensief beheerde bossen. Het graven van greppels met steile wanden en het aanplanten van naaldbomen zouden bijdragen tot het ontstaan van plekjes waar heel wat varens zich thuis voelen. In de relatief jonge bossen van de Flevopolder - 's werelds grootste kunstmatige eiland - is in elk geval een bijzondere rijkdom aan bijzondere, want ecologisch kieskeurige varens verschenen.
Van meer tot zee tot polder
Bij de bespreking van varens in de Nederlandse Oecologische Flora valt opvallend vaak de naam Noordoostpolder (Weeda et al. 1985). Deze oudste Flevopolder ontstaat in de periode 1936-1942 op een plek die omstreeks het jaar nul "Lacus Flevo" (= Flevomeer) wordt genoemd. Het veen in dit zoetwatergebied wordt vanaf de middeleeuwen bedekt met het kalkrijke strandzand van een opkomende Zuiderzee. Zware stormen in de twaalfde en de dertiende eeuw slaan een deel van dit veen zelfs volledig weg. De invloed van het zeewater wordt groter dan die van het zoet water in de rivieren. Bijgevolg ontstaat uit het binnenmeer een binnenzee. Daarna verandert de situatie opnieuw. De voltooiing van de Afsluitdijk in 1932 splitst de Zuiderzee op in een binnendijks, zoet gedeelte - het IJsselmeer – en een buitendijks, zout gedeelte: de Waddenzee. Vervolgens wordt binnendijks de Noordoostpolder ingericht.
Bosbouw in de Noordoostpolder
Ongeveer 95% van de Noordoostpolder verandert al snel in landbouwgrond. De resterende 2200 hectare zand, veen en keileem vindt men te nat, te moeilijk doordringbaar en/of te voedselarm voor landbouw. Toch legt men ook hier de spontane plantengroei aan banden. Polderpioniers planten honderdduizenden boompjes voor houtproductie in een gebied waarin de aanleg van honderden kilometer waterafvoerende greppels geen overbodige luxe is. Zo ontstaat vanaf de periode 1948-1954 het grootste en oudste bos van de Flevopolder: het Kuinderbos. Vandaag zo'n 1100 hectare groot.
Wilde experimenten in het Kuindersbos
De keuze van boomsoorten voor dit nieuwe bos valt vooral op sitkaspar (Picea sitchensis), fijnspar (Picea abies), zomereik (Quercus robur) en gewone es (Fraxinus excelsior). In mindere mate verschijnen ook beuk (Fagus sylvatica), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) en lork (Larix). De koppeling van een bonte verzameling bodemtypen aan onzekerheid over welke bomen het beste in een polder kunnen gedijen, geeft aanleiding tot wilde experimenten met "ingewikkelde plantschema's". In feite probeert men maar wat. De jonge boompjes worden ook opvallend dicht opeen geplant. Meestal om en bij de 80 cm van elkaar. Hoe meer boompjes, hoe meer concurrentie en de besten zullen wel winnen... Het daarop volgende bosbeheer - van 1954 tot 1993 - bestaat hoofdzakelijk uit het creëren van ruimte. Door onkruidbestrijding, door snoei en door "dunning". Over dat laatste laat een betrokkene zich ontvallen dat "alle boompjes die enigszins afwijken van de rest of gewoon in de weg staan" rigoureus worden verwijderd. Geleidelijk aan ontwarren de "ingewikkelde plantschema’s" zich vanzelf. Helaas pindakaas ontstaan er hoofdzakelijk monoculturen: bestanden met elk slechts één heersende boomsoort.
Verrassende varens onder naaldbomen
Tot ieders verrassing verschijnen er aan oude wouden gekoppelde varens als gebogen driehoeksvaren (Gymnocarpium dryopteris) in een jong monotoon sitkabos! Volgens sommige onderzoekers voelen deze varens zich beter onder naaldbomen omdat hun prothallia - de aparte lichaampjes waarin geslachtscellen van varens worden gevormd - niet zo makkelijk stikken onder afgevallen naalden in vergelijking met de enorme bladval onder loofbomen (Weeda et al. 1985). Een snelle kolonisatie van naaldbossen door varens is mogelijk ook gerelateerd aan het verschijnsel "mycoheterotrofie" (kort lesje Grieks: mykes = zwam, hetero = ander, trophos = voeden). Daarbij tappen prothallia suikers af van een ondergronds netwerk van zwamdraden dat op zijn beurt suikers haalt bij groene planten die volop aan fotosynthese doen (Smith & Read 2008). Zowaar een wonder van de natuur.
Dicht greppelnetwerk
Maar vermoedelijk speelt het dichte greppelnetwerk - tot maar liefst 600 meter per hectare - de belangrijkste rol bij de vestiging van de meeste soorten varens in het Kuinderbos. Er duiken immers ook heel wat bijzondere varens op onder gewone es, een loofboom. De steile, vochtige en beschaduwde greppelwanden – waarop nauwelijks bladeren of naalden blijven liggen - begunstigen zowel de kieming en ontwikkeling van prothallia, als het opgroeien van varenplanten die uiteindelijk sporen zullen produceren!
Varenbiodiversiteit in veenafbraakgebied
Verder is er een duidelijk verband tussen het verschijnen van bijzondere varens en de aanwezigheid van fijn kalkrijk zand op veen in een belangrijk deel van de Noordoostpolder. Men noemt dit het veenafbraakgebied. Niet enkel gebogen driehoeksvaren toont een voorkeur voor dergelijke bodems, maar ook rechte driehoeksvaren (Gymnocarpium robertianum), smalle beukvaren (Phegopteris connectilis), blaasvaren (Cystopteris filix-fragilis) en het zeldzame naaldvarentrio: zachte naaldvaren (Polystichum setiferum), stijve naaldvaren (P. aculeatum) en lansvaren (P. lonchitis). Op kalkrijke greppelwanden met sparren in de buurt is bovendien een kwartet streepvarens present: tongvaren (Asplenium scolopendrium), zwartsteel (A. adiantum-nigrum), steenbreekvaren (A. trichomanes) en tenslotte de meest zeldzame: groensteel (A. viride)!
Zijden draadje
Liefhebbers van wilde varens mogen van geluk spreken, want in de jaren 1970 hangt de overleving van het Kuinderbos aan een zijden draadje. Er zijn in die tijd immers plannen om het jonge bos “om te vormen” tot een schietoefenterrein voor het leger. De toenmalige minister van Ruimtelijke Ordening beweert zelfs onomwonden dat "dit stuk grond waar twintig jaar geleden boompjes zijn geplant niet tot de natuurgebieden kan worden gerekend." Verontwaardigde bosliefhebbers winnen evenwel het pleit, waardoor het Kuinderbos een kans krijgt om zich verder te ontwikkelen, onder toeziend oog van Staatsbosbeheer. Vandaag staat in het noordelijke deel de houtproductie nog altijd centraal. Jaarlijks worden er ongeveer vijfduizend bomen gekapt: “vooral sparren, lariksen, eiken en essen.” Zie het als een faire bijdrage tot de Nederlandse houtbehoefte. In het zuidelijke deel krijgt zachte recreatie de bovenhand, onder het motto: "Wie denkt dat de bossen van Flevoland saai zijn, is nog niet in het Kuinderbos geweest!"
Voor wie meer wil weten over varens in de Flevopolder - inclusief hun kansen in de toekomst - is er de doctoraatsverhandeling van Pieter Bremer (Bremer 2007).