Freuds opvattingen vergeleken met genen- en hersenonderzoek
Sigmund Freud ontwikkelde zijn opvattingen vanaf eind 19e eeuw. Hij ging uit van twee oerdriften, wel de agressie en seksuele drift genoemd. Van hieruit bouwde hij de persoonlijkheid op met de begrippen Es, Ich en Uber Ich. Genenonderzoek kan onder andere met behulp van computertechnologie, tweelingenonderzoek aantonen hoe genen werken en welke invloed ze op gedrag hebben. Hersenonderzoek doet onderzoek naar stofjes en hersengebieden en hun invloed op gedrag. Vergelijking tussen Freuds opvattingen en genen-en hersenonderzoek toont aan dat ze goed in elkaars verlengde zijn te gebruiken.
Bron: Janeb13, Pixabay De kern van de opvattingen van Freud (bekend als psychoanalyse) en van genen- en hersenonderzoek worden eerst geanalyseerd om vervolgens de overeenkomsten en verschillen weer te geven.
Opvattingen van Freud
Freud heeft zijn opvattingen gebaseerd op behandeling van patiënten. Hij ging hierbij uit van twee tegengestelde oerdriften die de basis vormden van zijn theorie.
1
Twee oerdriften
Eros
Eros oftewel de seksueel geladen levensdrift, liefde voor het leven en gericht op voortplanting.
Thanatos
Thanatos of te wel de doodsdrift. Het is een sluimerende drift waarbij men terug wil keren naar de rusttoestand van voor de geboorte. Het is de toestand toen alles nog volmaakt rustig en zonder spanningen was.
Oorspronkelijk ging Freud uit van Eros, later voegde hij daar Thanatos aan toe. Eros en Thanatos sluiten elkaar niet uit, maar ze zijn wel in conflict. Thanatos gaat aanvankelijk gepaard met agressie gericht op zichzelf om terug te keren naar de rusttoestand van voor de geboorte. Eros, de levensdrift, voorkomt dat. Het doet dat door de op zichzelf gerichte agressie om te zetten in agressie op de buitenwereld.
Freud heeft deze twee begrippen verengd tot
agressiedrift en
seksuele drift (ook wel libido). Deze driften kunnen omgezet worden in aanvaardbaar gedrag door de omgeving (ouders). Daartoe heeft hij een model ontwikkeld waarin hij dit heeft verduidelijkt. Daartoe maakt hij gebruik van drie begrippen: het Es, Ich en Uber ich.
Es
Het gebied waar de driften vanaf de geboorte zitten. Hiervan zijn we ons niet bewust. Bij het pasgeboren kind komen de driften duidelijk tot uiting (huilen, schreeuwen, sabbelen).
Ich
Het controlemechanisme. Hier bevindt zich het denken, waarnemen. Deze zijn we ons deels bewust. Dit ontwikkelt zich als het kind ouder wordt. Het denk- en waarnemingsvermogen neemt toe waardoor het kind zo langzamerhand driften enigszins onder controle kan houden. Hierbij speelt de omgeving (ouders, verzorgers) een belangrijke rol door het kind voor te houden wat wel en niet kan. Dat is gewetenvorming, wat Freud Uber ich noemt.
Uber ich
Het geweten. Ouders, verzorgers vormen het geweten in eerste instantie, de omgeving (familie, buurt, school) werkt er verder aan. Het kind krijgt een beeld van hoe het ideaal zou moeten zijn, Freud ziet in het Uber ich een Ideaal ik. Het Uber Ich is het hulpje van het Ich om de driften onder controle te houden
Genen- en hersenonderzoek
Genenonderzoek gaat uit van de samenstelling van genen en de invloed hiervan op het gedrag. Hersenonderzoek onderzoekt de werking van hormonen, hersenstofjes, hersengebieden en de verbindingen ertussen en welke invloeden deze op het gedrag hebben.
Genen
Ieder mens heeft genen die hem in staat stellen doelen na te streven om zich te handhaven. Genen, die erfelijk zijn, werken onbewust. De erfelijkheid is aangetoond door onderzoek van tweelingen. Genen zijn energiebronnen die o.a. gericht zijn op agressie en seksualiteit (voortplanting). Genen zetten tal van hormonen en hersenstofjes in werking die hiervoor zorgen. Bij de een zullen genen, door erfelijkheid of omgevingsinvloeden, actiever zijn dan bij de ander.
Hormonen en hersenstofjes
Tal van hersenstofjes en hormonen spelen een rol bij agressie en seksualiteit. Belangrijke zijn o.a. testosteron, adrenaline en serotonine.
Testosteron, het libidohormoon
Testosteron is een geslachtshormoon dat een belangrijke rol speelt bij het libido (zoals seksualiteit). Het komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen. Het wordt in werking gezet door de hypothalamus en hypofyse en aangemaakt in de bijnieren.
Adrenaline (epinefrine,) het agressiehormoon
Adrenaline wordt aangemaakt in de bijnieren als men in een moeilijke situatie komt (bij stress). Het kan leiden tot woede, agressie. Ook andere reacties zijn mogelijk zoals vluchten, verstarren.
2
Serotonine, het boodschappersstofje
Ieder mens heeft tal van hersenstofjes die zorgen dat hersengebiedjes met elkaar verbonden zijn en goed werken. Het zijn de boodschappers tussen de hersengebiedjes. Zo’n belangrijk stofje is serotonine. Is er te weinig van dit stofje dan wordt het hersengebiedje dat zorgt voor remming (de prefrontale cortex) niet of te weinig in werking gezet. Agressie en impulsiviteit die in de amygdala ontstaan, worden dan niet of onvoldoende afgeremd.
3
Een bepaald gen, het MOA-a-gen heeft invloed op de aanmaak van serotonine.
4 Er kan te weinig serotonine worden aangemaakt.
4 In sommige publicaties wordt dit wel het agressiegen genoemd. Andere publicaties geven aan dat bij agressie meerdere genen van invloed zijn.
5,6
Hersengebieden
Hersenonderzoek heeft, via onder andere (f)Mri-scans, kunnen vaststellen dat bepaalde hersengebiedjes van belang zijn bij libido en agressie. Vooral de amygdala en de prefrontale cortex spelen een belangrijke rol.
Amygdala, het emotiegebied
De amygdala stuurt verschillende gevoelens en emoties aan zoals agressie (hersenstichting) en seksualiteit.
Prefrontale cortex, het controlegebied
Prefrontale cortex bevat denken, waarneming en remmingsvermogen. Deze kunnen we inzetten om gevoelens en emoties onder controle te houden.
Overeenkomsten Freuds opvattingen en genen/hersenonderzoek
Freud baseerde zijn opvattingen op zijn behandeling van patiënten, hij kon in zijn tijd geen gebruik maken van moderne computertechnologie. Zijn opvattingen zijn gebaseerd op aannames. Genen- en hersenonderzoek komt met behulp van moderne apparatuur met duidelijke, verifieerbare feiten. In hoeverre Freud en genen- en hersenonderzoek overeenkomen kan worden bekeken aan de hand van de persoonlijkheidsbegrippen, Es, Ich en Uber Ich.
Es, het onbewuste
Libido
Freud beschrijft libido als kracht die zich uit in de seksuele drift, eerst gericht op lust zoals drinken van de moederborst, sabbelen op vingers, tong, na drie jaar: verkenning eigen lichaam, en dat van de ander, masturbatie en op oudere leeftijd: voortplanting.
Genen- en hersenonderzoek noemen testosteron als een belangrijk hormoon voor seksualiteit (libido) gericht op voortplanting. Genen zetten testosteron in werking. Het hersengebiedje amygdala voegt gevoelens en emoties toe.
Agressie
Freud noemt de agressiedrift, die voorkomt uit de doodsdrift (thanatos).
Genen- en hersenonderzoek geven aan dat agressie veroorzaakt wordt door genen, beïnvloed van de omgeving, die hersengebiedjes in werking zetten welke zorgen voor de aanmaak van hormonen zoals adrenaline en testosteron. Als daarbij de verbindingen tussen hersengebiedjes niet goed werken dan kunnen agressiegevoelens in de amygdala niet worden afgeremd door het remmingssysteem in de prefrontale cortex. Door onder ander een laag functionerend MOA-a-gen werkt het boodschappersstofje serotonine tussen deze hersengebieden niet goed. Het afremmen van agressiegevoelens vindt dan niet of te weinig plaats.
Ich, het bewuste en deels bewuste
Freud geeft aan dat het Ich de driften onder controle kan houden. Hiervan zijn we ons grotendeels bewust. Er is ook een deel dat hij het voorbewuste noemt. Dat betreft herinneringen die we ons soms bewust en soms onbewust zijn en ook helpen om driften onder controle te houden.
Hersenonderzoek noemt de prefrontale cortex met denken en waarnemen het controle gebied van onder andere agressie en seksualiteit. Werkt dit gebied niet goed of er is geen goede verbinding van de gebieden waar agressie ontstaat naar de prefrontale cortex dan is er geen of onvoldoende afremming van sterk agressief of seksueel gedrag. Ook de werking van de prefrontale cortex zijn we ons niet altijd volledig bewust.
Uber Ich, het geweten
Freud noemt ouders als de eersten die het kind aangeven wat wel en niet mag. Zij zijn het plaatsvervangend geweten. Het kind neemt dan onbewust de verboden en geboden over. Middelen die hierbij worden gehanteerd zijn straffen, belonen en voorbeeld.
Ook
hersenonderzoek noemt waarnemen van wat mag en niet mag als eerste ingang van het kind. Via neuronenbanen (de verbindingen tussen hersengebieden) gaan deze waarnemingen naar de amygdala. Hier worden gevoelens toegevoegd. Positieve gevoelens zetten het beloningsstofje dopamine in werking waardoor het beloningsgebiedje nuclues accumbens in het brein wordt geactiveerd. Negatieve gevoelens doen afkeer ontstaan in het gebiedje van de insula. De gevoelens en bijbehorende situaties worden opgeslagen in het (lange termijn) geheugen. Komt men in een vergelijkbare situatie dan worden de gevoelens weer teruggehaald. Gewenst handelen roept positieve gevoelens op en ongewenst negatieve. Jonge kinderen zullen hierdoor de verboden en geboden van ouders eerst overnemen.
Bij het ouder worden, wordt de prefrontale cortex meer ontwikkeld waardoor men beoordeelt of positieve gevoelens ook kunnen ontstaan als men anders handelt dan de omgeving wenst. Invloeden van vrienden, media en dergelijke spelen hierbij een rol.
Samengevat
De opvattingen van Freud zijn gebaseerd op behandeling van patiënten en daaruit ontwikkelde gedachtegang. Genen en hersenonderzoek kan met behulp van tweelingenonderzoek
7 en computerapparatuur (scans) preciezer vaststellen hoe het in ons brein werkt. Noemt Freud de driften als basis van waaruit hij zijn theorie ontwikkelde, genen- en hersenonderzoek noemt genen, hersenstofjes, neuronenverbindingen en hersengebieden als basis. Bij zowel Freud als genen- en hersenonderzoek spelen libido en agressie een belangrijk rol. Ego komt overeen met prefrontale cortex en Uber Ich met de werking van vooral amygdala en prefrontale cortex. Er is bij zowel Freud als genen- en hersenonderzoek sprake van bewuste als van onbewuste processen waarbij de omgeving een belangrijke rol speelt.
Conclusie
De opvattingen van Freud en genen- en hersenonderzoek zijn niet met elkaar in tegenspraak. Als ze met elkaar worden vergeleken dan zijn er overeenkomsten. De opvattingen van Freud kunnen een helder en stevig houvast bieden om uitkomsten van genen- en hersenonderzoek aan te koppelen.