Hemostaseparameters
Hemostase is belangrijk bij het vloeibaarhouden van bloed in de circulatie en bij het stoppen van bloeden bij een wond.
Inleiding
Hemostase is van belang bij het vloeibaar houden van bloed tijdens de circulatie. En zorgt ook voor het stelpen van een bloeding op de plaats van een verwonding of het voorkómen van bloedverlies door vorming van een hemostaseplug en het afbreken van deze plus als de wond is geheeld. Een deficiëntie of versterikng van één van de onderdelen van dit systeem kan leiden tot bloedingsneiging of trombose.
Een belangrijke toepassing is het in kaart brengen van afwijkingen op DNA niveau, die sterk gecorreleerd zijn met het goed functioneren van de stollingscascade.
Geactiveerd proteïne C (APC) is een serine proteïnase met sterk anticoagulerende eigenschappen, dat wordt gevormd uit een inactieve precursor. Bij normale hemostase is APC verantwoordelijk voor het inactiveren van de factoren Va en VIIIa via proteolyse. Om deze inactivering efficiënt te kunnen uitvoeren heeft het enzym als cofactor proteïne S nodig.
Resistentie tegen APC is geassocieerd met een puntmutatie in het gen coderend voor factor V. Dit is de R506Q mutatie. De ze mutatie bevindt zich op één van de plaatsen waar APC factor Va knipt en daarmee inactiveert. Dus door deze mutatie wordt factor Va op deze plaats niet meer geknipt door APC, zodat de inactivering van factor Va is vertraagd. Het gevolg hiervaan is een langer durende stollingsactivatie. De mensen met deze mutatie (factor V-Leiden) hebben een verhoogd risico op veneuze trombose (trombofilie).
De bepaling van een puntmutatie in factor V volgt in veel laboratoria nadat APC-resistentie is aangetoond door middel van een plasma-APC-resistentie test. In geval van afwijkingen hierin wordt dit bevestigd door de puntmutatie aan te tonen.
Moleculaire diagnostiek van hereditaire hemochromatose
Dit is een autosomaal recessief erfelijke ziekte die wordt gekenmerkt door ijzerstapeling in weefsels en organen. De diagnose wordt meestal rond het vijftigste levensjaar gesteld op basis van het secundaire functieverlies van een of meer aangedane organen. Hierdoor kan het klinisch beeld sterk variëren. In 1996 is via postional cloning aangetoond dat de G845A puntmutatie in het HFE gen op chromossom 6 wordt geassocieerd met heditaire hemochromatose. Het HFE eiwit vormt met β2-microglobuline een dimeer. Twee van deze dimeren vormen smaen met transferrine een membraancomplex dat de cellulaire opname van het transferrine-gebonden ijzer mogelijk maakt. Door de mutatie is in het HFE eiwit cysteïne vervangen door tyrosine waardoor een zwavelbrug, niet meer tot stand kan worden gebracht. Het gevolg is dat bij hoge circulerende ijzerconcentraties de ijzerresorptie ongeremd door blijft gaan.
Moleculaire diagnostiek in de farmacogenetica
Farmacogenetica verbindt verschillen in genstructuur met verschillen in metabolisme en farmacologische effecten van geneesmiddelen en andere lichaamsvreemde stoffen. De snelheid waarmee aminogroep-bevattende lichaamsvreemde stoffen geacetyleerd worden, is genetisch bepaald.
Er zijn 2 populaties:
- de snelle en langzame acetyleerders. Deze snelheid wordt bepaald met een dosis van een sulfonamide, waarna de totale en de niet-geacetyleerde fractie sulfonamide in urine bepaald wordt.
- De geacetyleerde/totaal sulfonamide per tijdseenheid is de actyleringssnelheid.
Met behulp van genotypering is het mogelijk de potentiële metabole capaciteit van een patiënt voor een bepaald geneesmiddel in te schatten.
Genotypering maakt het gebruik van teststoffen steeds vaker overbodig.
Biotransformatie van geneesmiddelen is onder te verdelen in twee fasen: fase 1 (oxidatie- en reductie-reacties) en fase 2 (conjugatiestappen)
In fase 1 zijn reacties zoals oxidatie, reductie, oxygenering en hydroxylering veranwoordelijk voor de eerste omzetting van lipofiele geneesmiddelen.
Fenotypering heeft als nadeel dat bijvoorbeeld kwantitatief urine verzameld moet worden en frequent venapuncties en kostbare spiegelbepalingen uitgevoerd moeten worden. Genotypering heeft daarentegen een duidelijk aantal voordelen: het betreft een eenmalig onderzoek op slechts een kleine hoeveelheid bloed van de patiënt en er zijn geen storende invloeden van co-medicatie. Verder zijn de testen snel en goedkoop.
In hoeverre genotypering bruikbaar is bij een doseringsadvies is afhankelijk van de relatie tussen serumspiegel en klinisch effect van een middel.
Moleculaire diagnostiek bij hematologische maligniteiten
Pathofysiologie:
De aanmaak van onze bloedcelen vindt primair in het beenmerg plaats. Uit de stamcellen komen 3 verchillende hoofdtypen voort (ery’s , leuko’s en trombo’s). DNA beschadigingen in een stamcel kunnen de proliferatie en differentiatie verstoren, waardoor zich abnormale bloedcellen kunnen ophopen. (Leukemie of lymfoom)
Indicatiedoelstellingen voor DNA-diagnostiek:
In de DNA-diagnostiek van hematologische maligniteiten kunnen dire indicatiedoelstellingen worden onderscheiden.
- Is er sprake van een maligniteit?
- De classificatie van hematologische maligniteiten. Deze is vooral gebaseerd op morfologische en immunologische kenmerken
- Het monitoren van de maligniteit gedurende het behandelingstraject.
Technieken:
Cytomorfologische en immunologische technieken zijn essentieel. Daarnaast kunnen de cytogenetica en moleculaire biologie (southern blotting, PCS en FISH) belangrijke diagnostische informatie verschaffen.
Herschikking van Ig en TCR genen: Southern blotting en PCR-heteroduplex analyse. Chromosomale translokaties: cytogenetische technieken of southern blotting en PCR.
Het is belangrijk om bij de interpretatie van de uitkomsten van cytogenetisch en moleculair genetisch onderzoek de cytologische kenmerken te betrekken, omdat identieke chromosomale afwijkingen aanwezig kunnen zijn bij verschillende vormen van leukemie.