Overzicht klinische interviews/vragenlijsten angststoornis
In dit artikel worden een aantal instrumenten kort besproken die met name op het gebied van diagnostiek en inventarisatie van angststoornissen relevant kunnen zijn. Dit artikel beperkt zich tot die instrumenten die in het Nederlandse taalgebied beschikbaar zijn.
Voor het opstellen van een functieanalyse van het probleemgedrag bij een patiënt of cliënt is het vaak wenselijk of nodig om nadere gegevens in te winnen. In de klinische praktijk is het daarom nuttig over instrumenten te beschikken die een aanvulling kunnen vormen op het klinische oordeel of het ongestructureerde interview (een interview zonder vooraf vastgestelde vragen). In dit artikel wordt een kort overzicht gegeven van een aantal Nederlandse (semi)gestrucuteerde interviews en vragenlijsten. Daarnaast worden kort de overige bronnen van informatie besproken.
Overzicht van de meest gebruikte klinische interviews
Algemene interviews met daarin opgenomen angststoornissen:
- Mini-International Neuropsychiatric Interview (MINI): gestructureerd interview voor het vast stellen van de belangrijkste As-I-stoornissen. De MINI-plus is een meer gedetailleerde versie.
- Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders (SCID-I): semi-gestructureerd interview voor de classificatie van psychische stoornissen op AS I.
- Composite International Diagnostic Interview (CIDI): gestructureerd diagnostisch interview voor het vaststellen van DSM diagnoses.
Obsessief-compulsieve stoornis
- Yale-Brown Obsessive Compulsive Scale (YBOCS): gestructureerd interview die de ernst van de dwangsymptomen meet. Tevens wordt er een inventarisatie gemaakt van bestaande obsessies en compulsies.
Body Dysmorphic Disorder
- Yale-Brown Obsessive Compulsive Scale voor BDD (BDD-YBOCS).
Overzicht van de meest gebruikte vragenlijsten
Algemene angstschalen
- Symptom Check List (SCL-90): angst. Multidimensionale klachtenlijst, waarvan angst een subschaal is.
- Zelf Beoordelings vragenlijst (ZBV): bestaat uit de schalen toestandsangst (angst op moment van invullen) en dispositieangst (angst in het algemeen).
- Lehrer Woolfolk Anxiey Symptom Questionnaire (LWASQ): vragen omvatten de cognitieve (piekeren), gedragsmatige (vermijding) en somatische (arousal) aspecten van angst.
Paniekstoornis
- Anxiety Sensitivity Index (ASI): meet de angst voor angstgerelateerde gewaarwordingen die kunnen voorkomen bij emotionele stoornissen (paniek, PTSS, depressie) Drie subschalen: fysieke, mentale en sociale bezorgdheid.
- Body Symptom Questionnaire (BSQ): vragen over lichamelijke gewaarwordingen die iemand ervaart in een situatie waarin hij angstig is..
Agorafobie
- Agoraphobic Cognition Questionnaire (ACQ): items die verwijzen naar gedachten aan mogelijke negatieve gevolgen van een angstaanval, waarbij de respondent moet aangeven in hoeverre dit bij hem voorkomt.
- Agoraphobic Self-statements Questionnaire (ASQ): twee dimensies, negatieve zelfstatements en positieve (coping)zelfstatements.
- Fear Questionnaire (FQ): agorafobie.
- Symptom Check List (SCL-90): agorafobie.
- Mobility Inventory (MI): meet het vermijdingsgedrag, zowel alleen als in gezelschap.
Sociale angst
- Fear Questionnaire (FQ): sociale angst. Meet fobische vermijding en bestaat uit drie onderdelen: belangrijkste fobie van de respondent, angstvragenlijst en vragen naar angst en depressie.
- Fear of Negative Evaluation: FNE. Meet verschillende dimensies van sociaal-evaluatie angst zoals spanning, vermijding en verwachtingen.
- Inventarisatie omgaan met anderen (IOA): zelfbeoordelingsvragenlijst voor de inventarisatie van sociale angst en sociale vaardigheden.
- Schaal voor Interpersoonlijk Gedrag (SIG): bedoeld om spanning- en vermijdingsaspecten van interpersoonlijk gedrag te meten.
Dwang
- Inventarisatie Dagelijkse Bezigheden (IDB): zelfbeoordelingslijst voor het inventariseren en meten van obsessief-compulsief gedrag.
- Padua inventory-R (PI-R): items over dwanghandelingen en obsessies.
Enkelvoudige fobie
- Fear Questionnaire (FQ): bloed- en letselvrees.
- Acrophobia Questionnaire (AQ): omvat twee componenten van hoogtevrees (angst en vermijding).
- Angst voor Tandheelkundige Behandelingen (K-ATB): brengt angstige reacties in de tandheelkundige behandelingssituatie in kaart.
- Vliegangstvragenlijsten (FAS en FAM): FAS meet de angst voor vliegen in verschillende situaties, FAM meet de verschillende manieren waarop de angst tot uitdrukking komt.
Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS)
- Schokverwerkingslijst (IES): brengt de gevolgen van ingrijpende gebeurtenissen in kaart. Bestaat uit twee subschalen: herbeleving van de gebeurtenis en vermijding van de gedachten en gevoelens over de gebeurtenis.
- Posttraumatische Cognities Inventarisatielijst (PTCTI): meet traumagerelateerde cognities dmv drie subschalen: negatieve cognities over zichzelf, negatieve cognities over de wereld en zelfverwijt.
Gegeneraliseerde Angststoornis (GAS)
- Penn State Worry Questionnaire (PSWQ): uitspraken waarvan de patiënt moet aangeven hoe kenmerkend deze zijn voor zijn manier van omgaan met piekeren.
- Worry Domain Questionnaire (WDQ): geeft onderwerpen aan waarover iemand zou kunnen piekeren.
- MetaCognition Questionnaire (MCQ): meet de manier waarop iemand tegen piekeren aankijkt.
Hypochondrie
- Illness Attitude Scales (IAS): inventariseert verschillende aspecten van hypochondrie.
- Whitely Index (WI): algemene maat voor hypochondrie.
- Groninger Ziekte Attitude Schaal (GZAS): Meet ziekteangst, ziekteovertuiging, lichamelijke klachten en controle- en vermijdingsgedrag.
Overige bronnen van informatie
Zelfregistratie (monitoring). Hier bestaan twee vormen van:
- Zelfregistratie kan uitgevoerd worden op het moment dat bepaald probleemgedrag zich voordoet, waarbij de frequentie en intensiteit van de klachten bijgehouden dienen te worden.
- Zelfregistratie door de patiënt op vaste tijden een bepaald (hoogfrequent) verschijnsel te laten registreren (behavioural sampling) (bijv. om er achter te komen hoe het verloop van angst gedurende de dag is).
Afhankelijk van de aard en frequentie van de klachten en het doel van de registratie worden specifieke of globale maten gekozen:
- Discrete maten (bijv. turven).
- Schalen die vaak in vragenlijsten voorkomen en die aan de problematiek van de patiënt kunnen worden aangepast (bijv. de FQ). Deze wordt aan het begin en aan het eind van de behandeling ingevuld, zodat er een indruk van de verandering ontstaat.
- Een Visual Analogue Scale (VAS): glijdende schaal waarop de ernst of de sterkte van verschijnselen kan worden aangegeven (bijv. schaal van 0 tot 100).
- Thought Listening: methode die voor of tijdens cognitieve therapie veel gebruikt wordt. De patiënt krijgt de instructie om op de schrijven wat hij denkt in situatie x. De methode kan gebruikt worden om alternatieve gedachten te noteren naast de irrationele gedachten.
Meting in vivo
Berust op het uitvoeren van een taak of opdracht om de mate van angst en vermijding te registreren (bijv. bij exposure).
Observatie
Observatie van onder andere:
- Lichamelijke aspecten: beweeglijkheid, ademhalingspatroon, transpiratie, blozen, klamme handen.
- Emotionele indicatoren: stiller/drukker, geëmotioneerd/affectvervlakking.
- Manier van spreken: Formeel: slordig, met accent, hand voor de mond. Inhoudelijk: omzichtige antwoorden, te gedetailleerde antwoorden.
- Gedrag: lichaamshouding, oogcontact, aanraken/vermijden van bepaalde voorwerpen.