Het recht van vruchtgebruik, wat is dat?
Het recht van vruchtgebruik is één van de limitatief in de wet opgesomde beperkte rechten. Het is een absoluut recht, wat inhoudt dat het tegen welke gerechtigde dan ook kan worden ingeroepen. Het vruchtgebruik is niet altijd een zakelijk recht, het kan immers niet alleen op zaken, maar ook op vermogensrechten worden gevestigd. Vandaar dat het vruchtgebruik wordt geregeld in Boek 3, en wel in artikel 201 tot en met 226. Er zijn echter niet veel dwingende regels, er mag vaak van afgeweken worden in de akte van vestiging. Het recht van vruchtgebruik is één van de genotsrechten, zoals het erfpachtrecht, de erfdienstbaarheid en het opstalrecht dat ook zijn. Vruchtgebruik is echter het enige genotsrecht dat op een geheel of evenredig deel van een vermogen kan drukken.
Wat is het recht van vruchtgebruik?
Kenmerken
Het recht van vruchtgebruik is het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en de vruchten daarvan te genieten (art. 3:201 BW). Een bijzondere eigenschap van het recht van vruchtgebruik is dat de duur van het recht verbonden is aan het leven van de vruchtgebruiker (art. 3:203 lid 2 BW). Ook als het vruchtgebruik gevestigd is voor een bepaald aantal jaren, eindigt het bij de dood van de vruchtgebruiker. Ook na overdracht van het recht blijft het recht afhankelijk van het leven van de eerste vruchtgebruiker.
Het vruchtgebruik kan worden gevestigd op roerende zaken, onroerende zaken en op vorderingen. Het recht kan worden gevestigd op één of meer bepaalde goederen of op een geheel vermogen of op een evenredig deel daarvan. Voorbeelden zijn een recht van vruchtgebruik op een woning met inboedel (waarvan dan gebruik gemaakt kan worden) of een recht van vruchtgebruik op een saldo op een bankrekening. In de praktijk worden de meeste vruchtgebruiken bij testament geregeld.
Recht van gebruik en bewoning
Het recht van gebruik en het recht van bewoning zijn bijzondere vormen van vruchtgebruik. Volgens artikel 3:226 BW zijn de regels van vruchtgebruik dan ook van toepassing. In de praktijk worden deze twee meestal samen verleend. Deze rechten zijn onvervreemdbaar en kunnen niet bezwaard worden met een ander recht. Zij kunnen ook niet door anderen worden uitgeoefend.
Ontstaan van het vruchtgebruik
Vruchtgebruik kan gevestigd worden door een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en een vestigingshandeling: deze laatste verschilt naar gelang de aard van het goed waarop het vruchtgebruik wordt gevestigd. Bij vruchtgebruik op een onroerende zaak is bijvoorbeeld een akte van vestiging vereist gevolgd door inschrijving in de openbare registers. Bij een roerende zaak is ‘bezitsverschaffing’ voldoende. Bij vruchtgebruik op een heel vermogen moet voor ieder vermogensdeel afzonderlijk een vestigingshandeling worden gedaan.
Volgens de wet kan vruchtgebruik ook ontstaan door verjaring, bijvoorbeeld door een gebrek in de vestiging van het recht. Dit komt in de praktijk echter zelden voor.
Inhoud van het recht van vruchtgebruik
Recht op de vruchten
De vruchtgebruiker heeft recht op de natuurlijke en burgerlijke vruchten van het goed. Dit kunnen appels van de bomen zijn, de huur van de huizen, of het dividend van aandelen. Bij natuurlijke vruchten geldt dat de vruchtgebruiker eigenaar wordt door de afscheiding (art. 5:17 BW). Zoals wanneer de appels vallen of geoogst worden. Bij burgerlijke vruchten geldt dat de vruchten opeisbaar geworden moeten zijn tijdens het vruchtgebruik. De rente op een vordering en de huur van de huizen worden dus eigendom van de vruchtgebruiker op het tijdstip van opeisbaarheid.
Gebruik en verbruik
De vruchtgebruiker mag de goederen gebruiken en verbruiken. In de akte van vestiging kunnen daarover regels gesteld worden, anders gelden regels naar de aard van de goederen en de plaatselijke gewoonten. Verbruikbare zaken (bijv. etenswaren) mogen opgebruikt worden, tenzij er andere duidelijke bedoelingen van partijen zijn (bijv. tentoonstelling van wijn). Goederen die bestemd zijn om vervreemd (verkocht) te worden, zoals voorraden in winkels, mogen vervreemd worden. Door zaaksvervanging wordt de verkregen geldsom gewoon eigendom van de hoofdeigenaar van het goed.
Uitoefening
Bevoegdheden
De vruchtgebruiker is bevoegd (en soms verplicht) tot alle handelingen die tot een goed beheer van het goed leiden (art. 3:207 lid 2 BW). Dat kunnen feitelijke handelingen zijn of rechtshandelingen. Hij mag bijvoorbeeld nakoming van vorderingen eisen.
De vruchtgebruiker mag zijn recht van vruchtgebruik ook overdragen of bezwaren met een ander (beperkt) recht. Verhuren of verpachten van een zaak die nog niet verhuurd of verpacht was, mag een vruchtgebruiker alleen als dat in de akte van vestiging is toegestaan. De huurder of pachter wordt immers wettelijk beschermd wanneer de vruchtgebruiker overlijdt en zijn recht dus eindigt (art. 3:217 BW). De hoofdgerechtigde is dan gebonden aan de huur of pacht, vandaar dat daarvoor toestemming in de akte nodig is.
Verplichtingen van de vruchtgebruiker
De vruchtgebruiker moet ten eerste wat betreft de goederen en het beheer daarover de zorg van een goed vruchtgebruiker in acht nemen (art. 3:207 lid 3 BW). Dit is een algemene bepaling. De wet stelt ook nadere eisen. De vruchtgebruiker moet in het begin een beschrijving van de goederen maken. Hij moet vervolgens de eigenaar op de hoogte houden over veranderingen in of van het goed. Aan het einde van het vruchtgebruik moet hij de goederen in de vereiste staat teruggeven. Wat dat inhoudt, verschilt per goed. Daarmee samenhangend moet de vruchtgebruiker over het algemeen zekerheid stellen voor die verplichting (art. 3:206 BW). Ook moeten goederen die normaal gesproken verzekerd worden nu ook verzekerd worden door de vruchtgebruiker (art. 3:209 BW).
De vruchtgebruiker mag niet de bestemming van de goederen veranderen (3:208 lid 1 BW). Tijdelijke bestemmingsveranderingen die weer ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn vaak wel toegestaan. Eventuele veranderingen en toevoegingen mogen door de vruchtgebruiker weggenomen worden (lid 2). De eigenaar hoeft eventuele verbeteringen aan het einde van het vruchtgebruik niet te vergoeden aan de vruchtgebruiker.
Sancties bij tekortschieten door de vruchtgebruiker
Als de vruchtgebruiker niet voldoet aan zijn verplichtingen, kan de rechtbank het beheer van het goed toekennen aan de hoofdgerechtigde of het vruchtgebruik onder bewind stellen (art. 3:221 BW). In het eerste geval voert de hoofdgerechtigde het beheer. Dit wordt vooral toegepast in eenvoudige situaties. Kosten van het beheer kunnen voor de vruchtgebruiker zijn. In sommige gevallen brengt de verplaatsing van het beheer mee dat de vruchtgebruiker het goed niet meer kan gebruiken, maar alleen de vruchten nog ontvangt.
In de meeste (en vooral complexere) gevallen wordt het vruchtgebruik onder bewind gesteld. De wettelijke bepalingen over testamentair bewind zijn dan van toepassing.
Einde van het vruchtgebruik
Zoals genoemd eindigt het recht van vruchtgebruik wanneer de eerste vruchtgebruiker overlijdt. Dit is de meest voorkomende wijze van eindigen. Het vruchtgebruik eindigt tevens wanneer het goed teniet is gegaan. Afstand doen van het vruchtgebruik is mogelijk. Normaal gesproken moet de hoofdgerechtigde instemmen met de afstand. Bij vruchtgebruik is echter geregeld dat de hoofdgerechtigde moet instemmen met de afstand (art. 3:224 BW).