Bommen en springstoffen
Er hebben zich grote ontwikkelingen voorgedaan op het gebied van explosieven en wapens, die niet tot de kernwapens behoren. Lange tijd kende men als enige springstof, het buskruit, een mengsel van kaliumnitraat, houtskool en zwavel.
In 1865 vond men een veilige manier om nitrocellulose ofwel schietkatoen te maken. Dit schietkatoen verving het buskruit en vormde tevens de basis voor een enorme reeks explosieven. Kort daarna ontdekte de Zweedse fabrikant Alfred Nobel dat de gevaarlijke en verraderlijke vloeistof nitroglycerine kon worden opgezogen door een poreus materiaal en zo ontstond de 'veilige' springstof dynamiet. Door nitrocelulose en nitroglycerine tot gelei te maken, vervaardigden Britse onderzoekers vervolgens het zogenaamde cordiet, en granaathulzen.
Een belangrijke eigenschap van cordiet is, dat het langzaam ontbrandt. Een krachtiger springstof dan cordiet zou het vuurwapen vernielen. Die krachtige springstoffen, brisante springstoffen genaamd, gebruikt men in granaten, bommen en in andere projectielen, die een zo groot mogelijke explosieve kracht moeten ontwikkelen. Explosieven, zoals bommen en granaten, brengt men gewoonlijk tot ontploffing of door middel van een uiterst gevoelige brisante springstof (zoals slagkwik; in een slaghoedje, dat geraakt wordt door een slagpin) Of door middel van een dunne draad die plotseling gaat branden omdat er een geweldige sterke elektrische stroomstoot doorheen wordt gejaagd. In beide gevallen wordt er een hevige schok door de hoofdlading gezonden, die dan op zijn beurt ontploft.
TNT
In de open lucht kunnen sommige brisante springstoffen verbranden zonder te exploderen. Zoals te verwachtten valt, heeft men in de 20e eeuw vooral gezocht naar springstoffen die veilig te hanteren waren, maar toch ook een zo krachtig mogelijke werking hadden. Een belangrijke basissamenstelling is TNT (trinitrotolueen). De hiervan afgeleide springstoffen zijn stabiel genoeg om samen in een granaat te worden weggeschoten, en ze ontploffen pas door de schok bij het raken van het doel. In de tweede wereldoorlog kwamen verscheidene van zulke krachtige springstoffen op grote schaal in gebruik.
Bij de meeste explosieven is een ontstekingsmechanisme nodig. De eenvoudigste handgranaat heeft in het midden een buis met aan het begin ervan een slaghoedje. Dit slaghoedje wordt geraakt door een slagpin, die losspringt op het ogenblik dat de handgranaat wordt weggeworpen. Het slaghoedje ontsteekt een langzaam brandende lont die, na 4 tot 7 seconden aan het andere eind van de buis het slagpijpje laat ontploffen, middenin de hoofdlading.
Bommen
De eerste bommen die door vliegtuigen werden afgeworpen, waren niet meer dan een soort trommels, gevuld met explosieven en kogels, die na de ontploffing in het rond werden geslingerd. Maar weldra ontstonden er verschillende soorten bommen. Men ging onderscheid maken tussen bijvoorbeeld bommen voor algemene doeleinden, zware bommen met stalen omhulsels en bommen om pantserplaten te doorboren. Ook waren er de uiteenspattende bommen voor gebruik tegen troepen in het open veld.
Om onderzeeboten te bestrijden gebruikt men dieptebommen. Dit zijn grote trommels met brisante springstoffen, die tot ontploffing werden gebracht door middel van een ontsteking die in werking treedt als de bom een gewenste diepte heeft bereikt. Er bestaan ook talrijke soorten mijnen die op of onder de grond worden gelegd. Sommige springen tot hoofdhoogte op, voordat ze in kleine stukjes uiteenspatten. Andere barsten gewoon op de grond uiteen.
Lees verder