Geschiedenis van de petroleumlamp: licht in huis
De petroleumlamp verving sinds het midden van de 19de eeuw oudere typen olielampen in menig huishouden. Relatief gezien waren het goedkope, schone en goedwerkende lampen, waardoor veel mensen voor het eerst konden rekenen op ruim licht in huis. Er hing echter wel een ander prijskaartje aan vast, want petroleum was een explosief goedje en de instellingen van de lamp kwamen nogal precies. Toch wist men de lamp aan de brandstof aan te passen en leerde men ermee omgaan.
Artikelindeling
Petroleum als brandstof
Halverwege de 19de eeuw werd
petroleum ontdekt als nieuwe brandstof voor gebruik in huis. De term 'petroleum' werd en wordt wel gebruikt als synoniem voor 'aardolie', maar er is ook een andere variant. Dan is petroleum een uit aardolie gezuiverd product dat speciaal geschikt was (en is) voor huishoudelijk gebruik.
Het kookpunt van petroleum ligt tussen 150°C en 290°C. Dat is net iets boven het kookpunt van benzine. Vaak wordt gedacht dat petroleum hetzelfde is als
kerosine, maar dat klopt niet helemaal. Kerosine is de meest zuivere vorm van petroleum. Je kunt kerosine dus gebruiken in de plaats van petroleum, maar andersom niet.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog kon je petroleum kopen bij de drogist of bij het zogenaamde
petroleummannetje. Deze laatste was een zelfstandige ondernemer die met een kar met vaten langs de huizen trok. Behalve voor verlichting gebruikten mensen de brandstof ook in de petroleumkachel en het petroleumstel, een één pits kookstelletje. Tegenwoordig komen de petroleumkachel en het kookstelletje nog steeds voor en worden ze gebruikt op plekken waar geen elektriciteit beschikbaar is.
Het gebruik van petroleum in lampen
Lange tijd gebruikte men andere soorten olie, zoals bijvoorbeeld raapolie, als brandstof in lampen. Petroleum bleek echter een betere optie, want het had een belangrijk voordeel: het was een vluchtige, lichte stof die gemakkelijk opsteeg. Daardoor verliep de aanvoer van vloeistof naar de brander van de lamp beter dan bij andere olie.
Helaas had het gebruik van petroleum in lampen ook twee nadelen:
- Het produceerde brandbare gassen bij veel lagere temperaturen dan andere olie. Hierdoor konden ontploffingen ontstaan in de houder.
- Petroleum heeft meer zuurstof nodig dan olie om zijn maximale lichtcapaciteit te benutten.
Beide problemen werden zo veel mogelijk opgelost door speciale lampen te maken die met deze nadelen rekening hielden. Dat bleek goed mogelijk, omdat de extra luchttoevoer die men nodig had om het tweede probleem op te lossen, ook kon helpen de brander af te koelen.
Aldus ontstond halverwege de 19de eeuw de speciale
petroleumlamp, die wel lijkt op meer traditionelere olielampen, maar toch niet hetzelfde is. Kijk
hier voor meer informatie over oudere typen olielampen.
De aangepaste lamp
Ondanks het feit dat er goede mogelijkheden waren om bestaande lampen om te bouwen voor het gebruik van petroleum, is men de aanpassingsperiode niet zonder kleerscheuren doorgekomen. Het lukte niet zonder meer om ontploffingen te voorkomen. De begintijd van de petroleumlamp heeft dan ook de nodige leermomenten opgeleverd voor de betrokkenen. Uiteindelijk werd men de materie echter de baas, nam het aantal ongelukken af en kon de lamp zijn plek in de westerse huiskamer innemen.
Olielampen werkten al enige tijd met
branders in plaats van alleen pitten. Een brander was een systeem waarbij de pit werd ingesloten in een nauw buisje dat op zijn beurt in een schijf werd bevestigd. Aan de onderkant van het buisje zaten gaatjes om de brandstof door te laten. Aldus werd de brander op het oliereservoir bevestigd.
De branders die meestal bij petroleumlampen werden gebruikt, waren de zogeheten
Argandbranders, welke sinds 1783 bestonden. Bij deze branders werd een holle pit gebruikt in plaats van de platte pit die men tot die tijd gewend was. Het voordeel van een holle pit in combinatie met een daarop aangepaste lamp is dat de zuurstof in het binnenste van de vlam wordt gebracht in plaats van deze alleen aan de buitenkant te raken.
Een nadeel was dat de Argandbrander beduidend meer brandstof gebruikte dan branders met een platte pit. Daarom werden bij alle typen olielampen inclusief de petroleumlamp ook nog branders gebruikt voor een platte pit, wanneer men ergens met een zwakkere vorm van verlichting toe kon.
Eenvoudige petroleumbrander /
Bron: Wiki Taro, Wikimedia Commons (Publiek domein)
De belangrijkste aanpassing aan de nieuwe petroleumlamp was dat de afstand tussen de brandstofhouder en de brander werd vergroot, waardoor het reservoir zelf minder verhit raakte.
Bij eenvoudige lampen gebeurde dit door een platte, trommelachtige brander op het reservoir te zetten. Deze was dikker dan die van oude olielampen en er zaten luchtgaten in die voor extra zuurstof en verkoeling zorgden. Hier bovenop kwam nog een
trekglas te staan voor een optimale luchttoevoer. Met een tandwieltje kon men de pit opdraaien.
Bij grotere lampen werd een luchtkastje tussen het reservoir en de brander aangebracht, waarin een van gaatjes voorziene pithuls door de brander heen naar boven liep. Boven het vlamgedeelte zat bovendien een extra geperforeerd schijfje. Omdat dit gedeelte het sterkst werd verwarmd, trok het schijfje een extra luchtstroom aan die de vlam deed oplaaien.
Een andere verbetering betrof de
pit. Deze werd in het brandstofreservoir omgeven door een huls van fijn gaas of dun metaal, wat het explosiegevaar verder verminderde.
Afstelling van de petroleumlamp
Om mooi licht te krijgen kwam de afstelling van een petroleumlamp erg precies. Dat gold voor andere olielampen ook, maar nu gold het nog meer. De vorm en behandeling van het trekglas, de verzorging en kwaliteit van de pit en het materiaal van de lamp en kap bepaalden allemaal mee of er een mooi, helder licht scheen of dat de lamp zwak licht produceerde, ging walmen of stinken, teveel brandstof gebruikte of zelfs ontplofte.
Het materiaal waarvan de lamp was gemaakt, diende deugdelijk te zijn, want een simpel deukje kon de juiste toevoer van brandstof en zuurstof al verstoren. Dat veel mensen de ideale situatie niet wisten te bereiken, blijkt uit het feit dat petroleum ook bekend stond als 'stinkolie'.
Uiterlijk
Petroleumlampen zijn bekend geworden in drie uitvoeringen, namelijk:
- Het kleine lampje voor de verlichting van bijvoorbeeld een slaapkamer, gang of schuur.
- De staande lamp (vaak ook studeerlamp genoemd).
- De hangende lamp.
Met name de hangende variant is opmerkelijk omdat de petroleumlamp feitelijk de eerste betaalbare huiskamerverlichting was die genoeg licht gaf om als hanglamp te kunnen fungeren. Om hem op te hangen, had men aan beide kanten van de lamp kettingen bevestigd. Deze waren verstelbaar zodat men de hoogte waarop de lamp hing zelf kon bepalen.
De eenvoudige lampjes bestonden uit een reservoir waarop een brander was geschroefd. Daarop kwam nog een trekglas dat met haakjes aan het onderste deel werd vastgemaakt.
Behalve branders en een trekglas hadden de meeste, wat grotere, petroleumlampen ook een
lampenkap. Dat was tegen die tijd al tamelijk ingeburgerd, omdat er eerder ook andere olielampen waren met een kap. Deze kappen waren van allerlei materiaal gemaakt. Melk- of matglas had echter vaak de voorkeur, want dat geeft mooi zacht licht. Feitelijk is dat met moderne elektrische lampen nog steeds zo.
Brandstofreservoirs werden gemaakt van verschillende materialen, zoals metaal, aardewerk, porselein of glas. Het beste was echter om een glazen, dan wel doorzichtige houder te hebben. In tegenstelling tot andere olielampen kon de petroleumlamp alleen worden bijgevuld als de lamp nog niet was aangestoken, want anders liep men alsnog het gevaar de lamp in kleine stukjes in het gezicht te krijgen. Dan was het dus handig om op voorhand te kunnen zien hoeveel petroleum er nog in het reservoir zat.
Een lamp voor de burgerij
De petroleumlamp zou nooit uitgroeien tot een luxe verlichting vervaardigd van de meest kostbare materialen. Dit in tegenstelling tot oudere typen olielampen en bijvoorbeeld kandelaren, die naast simpele uitvoeringen ook weelderige en kunstzinnige exemplaren kenden.
De ontwikkeling van de petroleumlamp ging echter gelijk op met die van gas- en elektrisch licht en kreeg daarvan teveel concurrentie bij de rijke bovenlaag. Het enige dat petroleumverlichting werkelijk voorhad op deze alternatieven was de prijs. Als je het duurdere gas gemakkelijk kon betalen, nam je de gevaarlijke, zwakkere en eventueel onwelriekende petroleumlamp niet in huis.
Daar stond tegenover dat petroleum weer wat kostbaar was voor de echt arme onderlaag van de bevolking. Ook op het platteland is het maar mondjesmaat aangekomen, vermoedelijk omdat de distributie van de brandstof naar deze gebieden problematisch en verliesgevend was. In genoemde huishoudens bleef men nog lang simpele olielampjes en kaarsen gebruiken.
Aldus werd de petroleumlamp een vorm van verlichting die vooral populair was bij burgers in de steden en middelgrote gemeenten. Daardoor is de uitvoering altijd relatief eenvoudig gebleven, hoewel er vaak de nodig krullen en franjes aan zaten. Al met al is er daardoor een wat burgerlijk en tuttig imago aan de petroleumlamp gaan kleven.
Dat neemt niet weg dat de grotere petroleumlampen met hun afgeronde basisvormen en fraaie matglazen kappen er sierlijk en rustiek uitzien. Vandaar dat veel mensen nog petroleumlampen in huis hebben staan en dat ontwerpers zich nog regelmatig laten inspireren door deze lamp. Ook zijn er veel petroleumlampen omgebouwd voor elektrische verlichting.
Vrouw bij petroleumlamp door Karl Müller /
Bron: Karl Josef Müller, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Een lamp voor in huis
Dat de petroleumlamp het op veel punten aflegde tegen andere alternatieven betekende niet alleen dat hij afviel als verlichting voor rijke huishoudens, maar ook voor die van grotere ruimtes zoals zalen en hallen. Daarvoor gebruikte men
gaslampen of de
kaars van Jablochkoff (een veel sterkere, op elektriciteit werkende booglamp). De petroleumlamp zou zijn bestemming vooral in huis en in kleine werkplaatsen vinden.
Het licht dat de lamp gaf was, zoals eerder vermeld, een beetje afhankelijk van de kunde van de gebruiker. Ook een expert zag zijn huiskamer echter niet meteen baadden in het licht. De petroleumlamp gaf duidelijk meer licht dan oudere olielampen deden, maar nog niet wat wij gewend zijn. Mensen moesten daarom in de buurt van de lamp blijven om er plezier van te hebben. Ook de hangende variant verlichtte niet de hele omgeving. Hij moest recht boven de plek waar men het licht nodig had hangen, bijvoorbeeld boven de eettafel.
Toen eerst gaslicht en in het begin van de 20ste eeuw elektrische verlichting steeds wijder verbreid raakten, hield de petroleumlamp toch nog een tijd stug stand. De alternatieven gaven beter licht en waren veiliger, maar ze bleven nu eenmaal een stuk duurder. Daarom is de petroleumlamp pas na de Tweede Wereldoorlog echt uit ons interieur verdwenen als primaire bron van verlichting.
Lees verder