Keuzes in het opzetten van onderzoek
Er zijn een aantal keuzen in het opzetten van een onderzoek van belang. Ze hebben onder andere betrekking op de vraagstelling, de operationalisering van de begrippen, de keuze van de proefpersonen en de vastlegging en implementatie van het onderzoek. Deze keuzen worden in dit artikel besproken.
Keuzes in het opzetten van onderzoek
De eerste belangrijke keuze is nagaan of het gaat om een fundamenteel onderzoek of om een praktijkonderzoek.
- Een fundamenteel onderzoek is een onderzoek welke gericht is op een lacune in wetenschappelijke kennis en op theorievorming.
- Praktijkonderzoek is een onderzoek welke gericht os op het oplossen van een praktisch probleem of het nemen van een verantwoordelijke beslissing.
Het beste is als er in een onderzoek sprake is van een
wisselwerking tussen beiden. Tevens is van belang wetenschappelijk praktijkonderzoek te onderscheiden van puur inventariserend praktijkonderzoek. Deze laatste vorm van onderzoek is namelijk meer administratief van aard, en niet gericht op enige vorm van generaliseerbaarheid of abstractie, in tegenstelling tot wetenschappelijk praktijkonderzoek. Een voorbeeld van inventariserend onderzoek is onderzoek waarbij men het geslacht, de leeftijd, de diagnose, het aantal therapiezittingen bijhoudt ten behoeve van het jaarverslag van een behandelinstelling.
Wat staat een onderzoeker te wachten bij het opzetten van een onderzoek en het maken van een onderzoeksplan?
1. Het formuleren van de vraagstelling;
2. Deze omzetten in concrete onderzoeksvragen;
3. Keuzes maken over de uitvoering;
- Proefpersonen.
- Situaties of interventies die aan bod zullen komen.
- Type design.
- Te gebruiken meetinstrumenten.
- Meetmomenten.
- Vooruitblik op de statistische bewerking.
4. Aan het einde van het onderzoek: verslaglegging en implementatie van de bevindingen.
Bovenstaande onderwerpen worden hieronder behandeld.
Er zijn ook meer pragmatische zaken zoals de locatie(s), de onderzoeksperiode, de benodigde menskracht voor de uitvoering, begeleiding en advies, en de benodigde financiële middelen.
Vraagstelling
Vaak maakt men onderscheid tussen de probleemstelling van een onderzoek (de bredere maatschappelijke en/of wetenschappelijke doelstelling en betekenis) en de vraagstelling (de te beantwoorden onderzoeksvraag, eventueel op te splitsen in deelvragen). Een goede vraagstelling is van belang omdat deze richting heeft aan beslissingen rond de verdere opzet en analyse van de gegevens.
Tevens moet de vraagstelling ook werkelijk onderzoekbaar zijn.
Een belangrijke motor voor het ontwikkelen van ideeën is een basishouding van nieuwsgierigheid. Bronnen voor ideeën zijn:
- Eigen ervaring of observaties in het eigen leven.
- Klinische ervaring met patiënten en het uitvoeren van case studies.
- Lezen van romanliteratuur waarin scherpe observaties over gedrag en karakter van de personages worden gedaan.
- Bestudering van de vakliteratuur door het schrijven van een literatuuroverzicht (review).
- Het ontwikkelen van een instrument om een bepaald psychologisch begrip te meten. Al doende ontstaan vaak inzichten over relaties van het te meten begrip met andere variabelen.
- Het kennisnemen van een al bestaande theorie. De theorie kan dienen als een fundering voor een onderzoeksvraag, maar kan in een later stadium ook behulpzaam zijn bij de interpretatie van onderzoeksgegevens.
Het gebeurt ook wel eens een vraagstelling rechtstreeks uit ander, eerder gepubliceerd onderzoek wordt overgenomen.
Operationalisering van begrippen
Heeft men eenmaal een idee van wat men wil onderzoeken, dan is de volgende stap om van een algemene vraagstelling een onderzoekbare vraag te maken. Hiertoe moeten de belangrijkste begrippen uit de vraagstelling worden geoperationaliseerd: aangegeven moet worden hoe deze min of meer alledaagse begrippen in psychologische termen zijn te vatten en vervolgens empirisch zijn vast te stellen of te meten.
Gekozen kan worden voor één operationalisatie van een begrip of meerdere operationalisaties.
Voorbeeld: Het begrip depressie kan op verschillende manieren geoperationaliseerd worden:
- Registratie van fysieke reacties (Mate van moeheid, veranderde eetlust, traagheid in motoriek en denken);
- Self-report op een depressievragenlijst (Hierbij gebruikt men een cut-off score)
- Een oordeel van een naaste (Bijvoorbeeld een partner)
- Gedragsobservatie (Bijvoorbeeld een onverzorgd uiterlijk, weinig sociale initiatieven, etc.)
Belangrijk hierbij:
- Een hoge score van een patiënt op maar één operationalisatie (zoals een vragenlijst) kan ook voortkomen uit de wens om gratis therapie te krijgen of een bepaalde taak niet te hoeven verrichten (of te werken).
- Een meervoudige operationalisatie verhoogt de construct validiteit.
- Men moet bij het kiezen van een operationalisatie oppassen dat het begrip in kwestie niet te veel wordt gesimplificeerd (zo zijn ‘liefde’, ‘geluk’ en ‘vrijheid’ moeilijk te operationaliseren).
- Vermeden moet worden dat men afgaat op irrelevante aspecten. Voorbeeld: Als men ‘personen met een angststoornis’ definieert als ‘personen die naar een angst-polikliniek gaan’, dan mist men angstige personen uit de bevolking die niet een dergelijke kliniek gaat en includeert men misschien die personen die niet zozeer angstig zijn, maar toch graag therapie ontvangen, of die teven een andere aandoening hebben.
Soorten onderzoeksvragen
Vragen die men over de geoperationaliseerde begrippen, nu variabelen genoemd, kan stellen worden hieronder beschreven.
Is er een relatie tussen twee of meer variabelen?
Soorten relaties:
- Correlatie: er is een verband. De richting van oorzaak en gevolg is onbekend. Voorbeeld: Er is een positieve correlatie geconstateerd tussen een lage sociale klasse en prevalentie van schizofrenie. Hierbij is het echter niet duidelijk of een lage sociale klasse tot schizofrenie leidt of dat schizofrenie tot een lagere sociale klasse leidt. Of misschien wel allebei.
- Risicofactor: er is sprake van een correlatie, en bovendien van een volgorde in tijd. Voorbeeld: mensen die jarenlang vet eten ontwikkelen relatie vaak hart- en vaatziekten. ‘Vet eten’ is dan een risicofactor.
- Oorzaak: Er is niet alleen een correlatie en een relatie in de tijd, maar ook een aangetoonde directe invloed: een verandering in variabele A leidt tot een verandering in variabele B. Voorbeeld: Een oorzakelijk verband is aangetoond tussen het roken van sigaretten en het ontstaan van longkanker.
Zijn er factoren die de relatie tussen variabelen beïnvloeden?
Men spreekt dan over een
moderator. De moderator variabele beïnvloed het verband (richting en/of sterkte) tussen de twee andere variabelen. Een moderator kan ontdekt worden door het verband in subgroepen te bestuderen. Hieruit kan bijvoorbeeld blijken dat het verband wel geldt voor de ene subgroep (bijvoorbeeld mannen) maar niet voor de andere subgroep (vrouwen).
Hoe werkt een verschijnsel?
Hiermee wordt bedoelt: begrijpen volgens wel mechanisme de ene variabele op de andere inwerkt. We spreken dan van een
mediator.
Hoe kunnen we het optreden van een verschijnsel beheersen?
Hierbij gaat het om het ontwikkelen van een
maatregel of een
interventie.
Bij
preventie gaat het om een maatregel of interventie die een ongewenste outcome voorkomt. Een voorbeeld hiervan is het voorschrijven van een dieet om de kans op hart- en vaatziekten te verkleinen.
Bij een
behandeling of therapie gaat het om een interventie die een ongewenste situatie vermindert of elimineert. Voorbeeld: een activeringsprogramma om depressie te verminderen. Belangrijk hierbij is te onthouden dat de werkzaamheid van een interventie nog niets zegt over de werkzaamheid van een interventie.
Keuze van proefpersonen
Meestal wordt in onderzoek de term proefpersonen gebruikt. Ook termen als ‘participanten’, ‘deelnemers’, ‘respondenten’ of ‘onderzochten’ worden vaak gebruikt.
De proefpersonen worden geworven op grond van hun relevantie voor de vraagstelling.
- Zij zitten in de situatie die men wil onderzoeken;
- Zij hebben gezeten in de situatie die men wil onderzoeken;
- Zij bezitten een kenmerk die van belang is;
- Zij voldoen aan bepaalde diagnostische criteria;
- Zij komen in aanmerking voor een te onderzoeken interventie.
De voorwaarden waar de proefpersonen aan moeten voldoen worden ook wel
inclusie- en exclusiecriteria genoemd. De inclusiecriterum is vaak de aanwezigheid van een bepaalde stoornis of aandoening waarover het onderzoek gaat. Een exclusiecriteria kan zijn de leeftijd (proefpersonen jonger dan 20 jaar en ouder dan 60 jaar wordt uitgesloten van het onderzoek) of co-morbiditeit (als de proefpersoon naast de stoornis in kwestie nog een andere stoornis of aandoening heeft). Tevens worden vaak ook proefpersonen uitgesloten welke de voortaal niet voldoende beheersen.
Als de vraagstelling het toelaat worden vaak psychologie studenten gebruikt als proefpersonen.
Keuze van onderzoeksaanpak
Voor de beschrijving van de aard van een verschijnsel is
kwalitatief onderzoek het meest geschikt. Kwalitatief onderzoek is geïndiceerd als het gaat om het beschrijven en begrijpen van een verschijnsel en het ontdekken van verbanden met andere verschijnselen (vragen met betrekking tot ‘wat’, ‘hoe’ ‘welke’, etc.). Gaat het om het aantonen van relaties tussen variabelen, dan is eerder
kwantitatief onderzoek nodig.
Het ideaal is om bij kwantitatief onderzoek een echt experiment uit te voeren. Hierin heeft de onderzoeker controle over een of meerdere onafhankelijke variabelen en over bronnen van bias, en kunnen proefpersonen random aan condities worden toegewezen. Hierbij onderzoekt men de invloed van één of meer onafhankelijke variabelen op een bepaalde afhankelijke variabele: de
outcome.
- Onafhankelijke variabelen: variabelen die in het onderzoek worden gemanipuleerd. Dit kan een bepaalde conditie, taak, interventie of instructie zijn. Tevens zijn dit de variabelen die aan de proefpersoon zijn gekoppeld en die meetbaar of registreerbaar zijn zoals sekse, leeftijd, intelligentie, etc. Deze variabelen worden ook wel determinanten, verklarende factoren, predictoren, voorspellers of covariaten genoemd.
Bij passief observationeel of correlationeel onderzoek gaat het om gebeurtenissen die in de werkelijkheid toch al plaats hebben (gehad). Hierbij identificeerd de onderzoeker groepen die verschillen in een relevant opzicht. Voorbeeld: rokers versus niet-rokers. De onderzoeker onderzoekt de verbanden met andere variabelen.
Publicatie en implementatie van onderzoeksresultaten
Onderzoek is pas voltooid als het ook is opgeschreven. Publicatie als artikel in een wetenschappelijk tijdschrift is een zeer gewenste vorm. De laatste jaren is er een sterke druk om Engelstalig te publiceren: het heeft meer status en de onderzoeksresultaten zijn daarmee internationaal toegankelijk.
Argumenten om voor een Nederlandstalig tijdschrift te kiezen:
- M.b.t. het toepassingsbereik: het is bijvoorbeeld het beste een onderzoek over een Nederlandstalig meetinstrument in een Nederlandstalig tijdschrift te plaatsen.
- Ook resultaten van onderzoek naar onderwerpen die sterk afhankelijk zijn van de lokale regelgeving of gewoontes, kunnen niet zonder verlies aan geldigheid in het Engels worden omgezet.
Richtlijnen voor de wijze waarop het artikel ingediend moet worden zijn vaak te vinden in de tijdschriftrubriek ‘richtlijnen voor auteurs’. Voor Engelstalige artikelen heeft de APA (American Psychological Association) zeer gedetailleerde schrijfvoorschriften ontwikkeld. Zij besteden aandacht aan de opbouw van het artikel, stjilaspecten, de eis van helderheid ne zo min mogelijk redundantie, woordkeuze, spelling, interpunctie, vormgeving van tabellen, figuren en statistische toetsingsresultaten, de wijze van literatuur aanhalen in de tekst, en de alfabetische literatuurlijst aan het einde.
Vancouver stijl: geen vermeldingen van auteurs in de tekst maar getallen. De literatuur lijst is dan in de volgorde van het opnoemen en niet volgens het alfabet.
Wie een manuscript bij een wetenschappelijk tijdschrift indient, onderwerpt zich aan de procedure van een
peer review. Het manusscript wordt beoordeeld door twee of drie reviewers, al dan niet in combinatie met een editor. Soms is er daarna uitsluitsel: het manuscript wordt geaccepteerd of geweigerd. Meestal wordt een vorm van revisie voorgesteld, al of niet met uitzicht op acceptatie. Hierna kunnen nog twee rondes volgen. Eén beoordelingsronde duurt al gauw een paar maanden. Soms moet daarna nog een jaar gewacht worden op publicatie. Dit laatste oponthoud vervalt als het een online tijdschrift is.
Een proefschrift bestaat vaak uit een serie Engelstalige tijdschriftartikelen die al verschenen of geaccepteerd zijn. Als integrerend element wordt daar soms een aparte Inleiding of Discussie aan toegevoegd, en meestal een Nederlandse samenvatting.
Men kan ook in een vakblad, in boekvorm of in de populaire pers publiceren. Dit wordt vaak aanvullend gedaan.
Tot slot is ook de implementatie van belang.