Verjaring in het burgerlijk recht
Wanneer twee partijen een overeenkomst hebben gesloten, ontstaat er aan beide zijden vaak een vorderingsrecht. De één heeft recht op de geldschuld, de ander op de daarvoor geleverde prestatie. Als een vorderingsrecht echter voor langere tijd niet wordt nagekomen, onstaat er rechtsonzekerheid bij de schuldenaar. Hij of zij weet dan niet of de schuldeiser nog nakoming eist en verkeert dus in een onzekere positie. Hiervoor bestaan er verjaringstermijnen!Inleiding
Bij het ontstaan van een verbintenis (sluiten overeenkomst, door onrechtmatige daad etc.) tussen twee of meer partijen, gaat men er automatisch vanuit dat de verplichtingen voortvloeiende uit deze verbintenis door alle partijen worden nagekomen. In de meeste gevallen is dit natuurlijk zo, er zijn echter uitzonderingen. Zo kunt u denken aan wanprestatie, een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis, hierbij komt de wederpartij zijn verplichting niet na. Zie hiervoor de special over: Wanprestatie. Een ander geval is de verjaring. Één van beide partijen laat bijvoorbeeld na om zijn verplichtingen na te komen. Nu is sprake van wanprestatie, maar als de schuldeiser de schuldenaar hier niet op wijst of als de schuldeiser geen contact meer opneemt met de schuldenaar, wat moet er dan gebeuren?In bovenstaande geval verkeerd de schuldenaar in een rechtsonzekere positie. Weliswaar komt dat in het voorbeeld door hem zelf, maar er zijn voldoende gevallen te bedenken waarbij de schuldeiser hier ook alles mee te maken heeft (denk bijvoorbeeld aan een lening welke nog moet worden terugbetaald). In geval van verjaring heeft de schuldeiser al een lange tijd een vorderingsrechtop de schuldenaar. Om de rechtszekerheid te bevorderen, werd het echter wenselijk geacht dat een vorderingsrecht niet voor altijd zou bestaan. Hierop werd het stelsel van de verjaringstermijnen ingezet.
Bevrijdende verjaring
Ons recht kent twee vormen van verjaring, de bevrijdende en de verkrijgende verjaring. Verkrijgende verjaring is een vorm van eigendomsverkrijging en is geregeld in art. 3:99 BW. Indien iemand enkel bezitter is van een zaak, wordt deze na verloop van tijd eigenaar van de zaak door verkrijgende verjaring. Bevrijdende verjaring zorgt er echter voor dat een rechtsvordering door tijdsverloop teniet gaat, dus geheel verdwijnt! In dit artikel zal ik mij beperken tot de bevrijdende verjaring van art. 3:306 BW.Art. 3:306 BW bepaalt dat een rechtsvordering verjaart na verloop van 20 jaren. Dit geldt dan alleen, als de wet niet anders bepaalt, staat er nadrukkelijk bij. De hoofdregel is dus, dat een rechtsvordering na 20 jaren verjaart, de verbintenis en de verplichtingen van de schuldenaar gaan dan jegens de schuldeiser teniet. Een kleine aantekening bij het begrip rechtsvordering. In het begin van dit artikel sprak ik steeds over het teniet gaan over verdwijnen van een vorderingsrecht en nu spreekt art. 3:306 BW over het teniet gaan van een rechtsvordering. Dit klopt. De schuldeiser heeft jegens de schuldenaar namelijk een vorderingsrecht. Dit betekent dat de schuldeiser bij de schuldenaar nakoming kan vorderen, vandaar de naam vorderingsrecht. Als de schuldenaar dan echter nog niet nakomt, bijvoorbeeld na een ingebrekestelling bij wanprestatie, kan de schuldeiser zich op een rechter beroepen. In dat geval heeft de schuldeiser een rechtsvordering. Bij verjaring gaat de rechtsvordering dus teniet, niet het vorderingsrecht. Dit betekent dat de schuldeiser niet meer naar de rechter kan stappen om de verplichting van de schuldenaar bij hem af te dwingen. Het vorderingsrecht blijft na verjaring wel over, dus het recht op aanspreken van de schuldenaar heeft de schuldeiser nog wel, hij kan hier echter geen dwangmiddelen meer voor aanwenden!
De hoofdregel van art. 3:306 BW vraagt om uitzonderingen. In art. 3:307 BW en verder vinden wij dan ook een aantal uitzonderingen op de verjaringstermijn van 20 jaar. De wet kent een verkorte verjaringstermijn van 5 jaren, zoals bijvoorbeeld bij een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis om te geven of te doen.