Molenstenen, hun functie en het billen
Een molensteen is een grote ronde platte steen die in een windmolen of watermolen gebruikt wordt voor het malen van diverse producten. De platte kant van de steen is op een bepaalde manier bewerkt waardoor het graan door middel van schuren wordt vermalen. Die bewerking van de steen bestaat uit het aanbrengen van groeven die steeds scherp gehouden moeten worden. Dat scherpen heet billen.
Scherpsel in verschillende vormen
Om de diverse producten te malen worden twee op elkaar geplaatste molenstenen gebruikt. De onderste steen, de zogenaamde ligger, ligt stil terwijl de bovenste steen, die loper wordt genoemd, door een draaiwerk wordt aangedreven en draaiend over de ligger heen schuurt. Beide stenen zijn voorzien van uitgekapte groeven die het zogenaamde scherpsel vormen en die nodig zijn om te kunnen malen. Het scherpsel kan diverse vormen hebben zoals een waaiervorm of een stralenvorm.
Producten die vermalen kunnen worden
Het te malen product bevindt zich tussen de twee stenen. Producten die met molenstenen vermalen kunnen worden zijn graansoorten als gerst, gierst, haver, maïs, rogge, rijst, tarwe en andere producten zoals boekweit, bonen, eikenschors, erwten en lijnkoeken. De korrels die gemalen moeten worden vinden hun weg tussen de twee stenen nadat ze zijn toegevoegd via het kropgat. Tijdens het maalproces worden de korrels door de bepaalde vorm van de molenstenen vanzelf naar de buitenkant van de stenen gedreven.
Het billen van de molenstenen
Zowel de ligger als de loper worden voorzien van uitgekapte groeven. De groeven heten uitslagen of bodemsel en de richels worden kerven of maalbalken genoemd. Niet alleen de vorm van de groeven kunnen verschillend zijn zoals waaiervormig of stralenvormig maar ook het aantal groeven kan zeer uiteenlopen. Het scherpen van de stenen ofwel het billen is een tijdrovend karwei. Het woord billen is afkomstig van het Franse woord rhabillage wat opknappen of renoveren betekent.
Formaatbepaling aanvankelijk
De grootte van de molenstenen wordt uitgedrukt in 17der tot en met 12der waarbij een 12der ook wel een wolf wordt genoemd wat een verbastering is van het Duitse woord zwölf. De oorspronkelijke betekenis van het getal waarmee de grootte wordt uitgedrukt is een vermenigvuldigingsfactor voor de zogenaamde Keulse palm van 9,6 centimeter. Als voorbeeld had een 17der een doorsnede van 17 x 9,6 = 163,2 centimeter. Voor de bepaling van de dikte van de steen werd het getal 17 vermenigvuldigd met een Keulse duim van 2,4 centimeter wat neerkomt op 17 x 2,4 = 40,8 centimeter.
Formaatbepaling later
Later werden de Keulse palm en duim vervangen door de Rijnlandse maat die werd uitgedrukt in voeten en duimen. Daarbij had een 17der een diameter van 5 voet en 3 duim te weten 5 x 31,4 + 3 x 2,6 = 164,8 cm. Weer later werd gemeten met de Keulse voet en Keulse duim en werd een 17er 5 x 28,8 + 3 x 2,4 = 151,2 cm wat werd afgerond naar 150 cm. Een rekentrucje voor alle maten is de betreffende vermenigvuldigingsfactor met 10 te vermenigvuldigen en er daarna 20 af halen wat de volgende maten oplevert.
- 17der: 17 x 10 – 20 = 150 cm
- 16der: 16 x 10 – 20 = 140 cm
- 15der: 15 x 10 – 20 = 130 cm
- 14der: 14 x 10 – 20 = 120 cm
- 13der: 13 x 10 – 20 = 110 cm
- 12der: 12 x 10 – 20 = 100 cm
Slijtage van het scherpsel
Door het gebruik slijten de molenstenen en moeten de groeven telkens verder worden uitgekapt met een bilhamer. Een loper is aanvankelijk wel 40 centimeter dik en een ligger 30 centimeter. De minimale dikte van een loper is 25 centimeter en van de ligger 15 centimeter. Nadat de loper te dun is geworden door het vele uitkappen wordt hij voortaan gebruikt als ligger. Het meel dat meteen na het billen wordt gemalen is niet geschikt voor consumptie omdat het teveel steengruis bevat.