Waarheidscondities: is een uitspraak waar, onwaar of leeg?
Er zijn verschillende wetenschappers die zich bezig houden met de waarheid van uitspraken. Dit zijn allen taalwetenschappers of (taal)filosofen. Wanneer kun je volgens hen een uitspraak waar of onwaar noemen? Wanneer is een uitspraak leeg? Taalwetenschappers Plato, Russell, Strawson en Austin hebben hier alleen hun eigen theorie over.
Plato
Zelfs door Plato werd al enigszins een beoordeling gegeven aan uitspraak die te maken had met de waarheid van de uitspraak. Hij heeft geschreven over een
subject. Een subject is een onderwerp, een stand van zaken in de werkelijkheid. Daarnaast schreef hij over het
predicaat: een toeschrijving van kwaliteiten aan een subject. Hier zie je al een verschil tussen 'waar' (het subject) en 'onwaar' (het predicaat) wat hier bijvoorbeeld een mening kan zijn.
Bertrand Russell: waar en onwaar
Volgens Bertrand Russell moet je voor je een uitspraak waar of onwaar beoordeeld eerst kijken welke proposities worden gedaan met het geven van de uitspraak. In 1905 introduceerde hij hierbij als voorbeeld de zin:
De koning van Frankrijk is kaal.
Dit was volgens hem één propositie met een subject:
De koning van Frankrijk en een predicaat:
kaal.
In de zin zitten verschillende presupposities (vooronderstellingen) als:
- Er is een koning in Frankrijk
- De koning die in Frankrijk is, is kaal
Volgens Russell staat of valt de waarheid van een uitspraak met de waarheid of onwaarheid van een van de delen. In de zin hierboven staat 'de koning van Frankrijk' vermeld. De koning van Frankrijk bestaat echter niet in de werkelijkheid. Dus de presuppositie 'er is een koning in Frankrijk' vervalt hierbij. De koning van Frankrijk is dus 'onwaar', dit maakt de hele uitspraak 'De koning van Frankrijk is kaal' dus ook onwaar.
Peter Strawson: waar, onwaar en leeg
Deze Britse taalfilosoof bracht zijn kritiek uit op de werkwijze van Russell. Hij was in de veronderstelling dat 'De koning van Frankrijk' niet een onware uitspraak was, maar een lege uitspraak. Hij dacht hier in dezelfde stappen als Russell. Hij ging na welke proposities er in de uitspraak zaten.
Maar: wat verschilde in zijn denkwijze was het volgende. Hij vond dat wanneer een presuppositie in strijd is met dat wat in de werkelijkheid het geval is, dit een 'lege' of 'loze' bewering genoemd moest worden. Wanneer je weet dat er geen koning is van Frankrijk, kun je ook geen uitspraken doen over de koning van Frankrijk. Je kunt volgens hem dus ook niet bepalen of de uitspraak waar of onwaar is. Dat maakt de bewering 'loos'!
Uitspraken die je makkelijk kunt typeren als 'loos' zijn alle uitingen waar sprookjesfiguren in voorkomen.
Austin
De Engelse taalfilosoof Austin zette zich af van een aanzienlijk deel van de uitspraken die gingen over het beoordelen van uitspraken in termen van 'waar' of 'niet waar'. Volgens hem kun je dingen beter beoordelen op de communicatieve functies van taal. Een uitspraak als 'Eet smakelijk' of 'Het ga je goed' zijn nou eenmaal niet te beoordelen in termen van waarheid! Je kunt bij deze uitspraken wèl kijken naar de communicatieve functie. Dat is in dit geval 'toewensen'.