De botsing tussen de reële en de financiële economie
Onze economie bestaat uit twee sectoren die elk volgens eigen principes werken. In de reële economie, dus waar het gaat om de handel in concrete producten en diensten, heerst de wet van vraag en aanbod. De andere sector, de financiële economie (of sector), volgt deze wet eigenlijk niet en wordt eerder beheerst door cycli van lenen en terugbetalen. De wisselwerking tussen beide ksectoren an leiden (en heeft geleid) tot soms zeer ernstige economische crises.
De reële economie
De reële economie is de economie van alledag. We verdienen ons geld door te werken en geven het weer uit aan allerhande goederen en diensten. Het kopen en verkopen van zulke diensten en goederen gebeurt op wat economen de markt noemen. De markt wordt in belangrijke mate gereguleerd door de wet van vraag en aanbod. Grofweg gezegd, als er veel vraag is naar een bepaald product, dan zal de prijs ervan stijgen. Is er juist veel aanbod van een product, dan zal de prijs ervan dalen. Ergens daartussen zit een evenwicht waarop de prijs van het product zich stabiliseert.
Sinds het werk van de achttiende-eeuwse economen - al bestond dat vak toen nog niet - zoals Adam Smith wordt dit stabiliseringsmechanisme de
onzichtbare hand genoemd. Het zorgt ervoor dat naar winst strevende mensen, dus mensen die zoveel mogelijk vragen voor hun producten en zo weinig mogelijk betalen voor de producten van anderen, gezamenlijk toch zorgen voor stabiele prijzen en meer welvaart voor iedereen. Dat proces is ingewikkelder dan het wellicht lijkt omdat tijd nodig is om een evenwicht te vinden. Zeker wanneer er veel producten in de aanbieding zijn en een groot aantal ervan onderling inwisselbaar zijn, kan dit leiden tot ingewikkelde interacties met veel tussentijdse prijsschommelingen. Economen doen hun uiterste beste om dit soort processen te modelleren en daardoor beter te begrijpen. Al die complexiteit doet echter niets af aan het feit dat de wet van vraag en aanbod de werking van deze markt bepaalt. De onzichtbare hand is, in tegenstelling tot wat de naam suggereert, duidelijk waarneembaar.
De financiële sector
Naast de markt van goederen en diensten die onze onmiddellijke behoeftes bevredigen is er nog een andere markt: de financiële markt. Op deze markt wordt geld met geld verdiend. Dat dit überhaupt mogelijk is komt door de rente. Iemand kan geld uitlenen voor een bepaalde periode en eisen dat het na verloop van tijd met rente wordt terugbetaald. De rente is dan de winst, eventueel gecorrigeerd voor inflatie. Eenieder die spaart doet al mee aan de financiële markt omdat de banken rente geven over de spaartegoeden - en daar zelf mee investeren en speculeren - en men zodoende geld met geld verdient. Sparen is maar een van de vele manieren om aan de financiële markt mee te doen. Het is zeker niet de meest lucratieve. Obligaties, aandelen, derivaten en noem maar op, zijn allemaal manieren om geld met geld te verdienen die, indien met beleid uitgevoerd, meer opleveren.
Hoe de financiële markt werkt, laat zich het best uitleggen aan de hand van een concreet en bij iedereen bekend voorbeeld: de hypotheek. Men leent geld van de bank om een huis te kunnen kopen en betaalt het geleende bedrag met rente terug. Omdat de looptijden van de hypotheken zo lang zijn zullen de meeste mensen aanzienlijk meer terug moeten betalen dan ze oorspronkelijk geleend hebben. Als men een bedrag leent van, zeg, 200.000 euro en het over 40 jaar moet terugbetalen met een jaarlijkse rente van, slechts, 2%, dan is aan het eind van die 40 jaar een totaal bedrag terugbetaald van maar liefst 442.000 euro. Meer dan een verdubbeling dus. Het is, met andere woorden, een zeer lucratieve markt. Tegelijk is het een merkwaardige markt omdat er wel geld verdiend wordt, maar eigenlijk niets geproduceerd wordt. Het gekochte huis is in wezen hetzelfde als het afbetaalde huis. Aan de reële economie wordt maar weinig bijgedragen.
Blijven we bij de hypotheek als voorbeeld, dan zien we eigenlijk direct dat de wet van vraag een aanbod niet geldt. Immers, als de hypotheekmarkt aantrekt (men noemt het soms de huizenmarkt, maar dat woord is eigenlijk niet terecht), dan is de verwachting dat de hypotheken zullen blijven stijgen. Op het moment dat het huis verkocht gaat worden, zal de koper dus geneigd zijn een hogere hypotheek af te sluiten dan de vorige koper deed waardoor de verkoper wat winst kan maken. Hogere prijzen leiden op deze markt niet tot minder vraag, maar juist tot meer vraag. Een soortgelijke redenering gaat op voor veruit de meeste financiële producten. Ook voor aandelen geldt dat als de prijzen gaan stijgen, men juist geneigd is om er meer van te kopen.
Hoewel in theorie dit opjagen van de prijs eeuwig door zou kunnen gaan, zit er in de praktijk toch een natuurlijke rem op deze groei van de prijzen. Op een gegeven moment zullen de leningen immers terugbetaald moeten worden. Het geld dat op het moment van terugbetaling beschikbaar moet zijn, kan niet meer besteed worden, niet aan nieuwe financiële producten en ook niet aan de producten en diensten uit de reële economie. Hier is sprake van collectief gedrag omdat op het moment dat het goed gaat door iedereen veel gekocht en veel geleend wordt en dus zal er ook collectief op een ander moment juist minder geleend en gekocht kunnen worden. Een deel van de leningen zullen niet eens terugbetaald worden. Dat deze cycli van
boom en
bust (bloei en recessie) inderdaad bestaan, laten de statistieken duidelijk zien. Niet de wet van vraag een aanbod bepaalt hier de prijzen, maar de cycli van boom en bust doen dat.
Economen die de financiële markten bestuderen zijn uiteraard al langer bekend met deze cycli. De regelmatigheden en onregelmatigheden zijn redelijk goed gedocumenteerd. De geschiedenis laat zien dat de cycli van elkaar verschillen qua duur en zeker ook qua ernst, maar dat ze er zijn valt niet te ontkennen. De periodes van bust kunnen zeer ernstig zijn. Geld kan maar eenmaal worden uitgegeven en als er veel terugbetaald moet worden, dan kunnen er maar weinig nieuwe dingen gekocht worden. De bust periodes impliceren dus een beperking van de vraag in de reële economie. Als er minder vraag is, zal ook het aanbod moeten dalen waardoor bedrijven failliet kunnen raken.
Hoe men zo snel mogelijk uit zo'n recessie kan komen, is een vraag die al decennia lang de economen in twee kampen verdeelt. Het ene kamp legt de nadruk op het zo snel mogelijk aflossen van de schulden om daarna de vraag weer toe te laten nemen, het andere kamp wil juist zorgen dat de vraag op peil blijft door extra geld in de economie te pompen. Ook sociale overwegingen spelen begrijpelijkerwijs een rol bij de keuze voor de maatregelen die men nemen wil. Eensgezindheid over deze problematiek is er nooit geweest en zal er waarschijnlijk ook niet komen.
Reëel versus financieel: de botsing
Dat de cycli in de financiële economie überhaupt een effect op de reële economie kunnen hebben heeft een duidelijke oorzaak: de hoeveelheid geld dat in de financiële markten omgaat is - vooral de laatste decennia - vele malen groter dan de hoeveelheid geld dat in de reële economie omgaat. De stand van de economie wordt dus meer bepaald door de financiële sector dan door de reële sector. Het aandeel van de financiële markten is de laatste decennia ook nog eens explosief gegroeid zodat zonder overdrijving gezegd kan worden dat de wetten van de financiële economie belangrijker zijn geworden dan de wet van vraag een aanbod.
Dit is een ontwikkeling die veel politici grote zorgen baart. Het is begrijpelijk dat de nodige aandacht is uit gegaan naar het reguleren van de financiële markten. Men stelt steeds strengere eisen aan allerhande instellingen, van banken tot aan pensioenfondsen, om de handel in geld, oftewel speculatie, aan banden leggen. De eisen komen er meestal op neer dat verlangd wordt van banken en dergelijke dat ze voldoende geld in kas houden (er dus niet mee speculeren) om ook in slechtere tijden nog in de reële economie te kunnen investeren. Het blijft per slot van rekening de reële economie die het welzijn en de welvaart van het grootste deel van de bevolking bepaalt. En het is de bevolking die zijn politici kiest.
Maar ondanks dergelijke inspanningen is de reeks van economische recessies nog steeds niet aan zijn eind. Daarover is iedereen het wel eens. De crises lijken zelfs per keer ernstiger te worden. Een steeds groter wordende groep economen, politici en activisten stelt dan ook voor om het economisch systeem zelf drastisch te veranderen. Een aantal van hen pleit voor de afschaffing van rente op leningen, een zeer radicale maatregel die het fundament van de handel in geld zou laten vervallen. De reële economie zou dan weer de overhand kunnen krijgen. Anderen richten zich meer op het proces van geldschepping. Het zijn immers de banken die bepalen hoeveel geld er uitgeleend wordt (en het meeste geld dat in de omloop is wordt op die manier geschapen) en welk deel ervan naar de financiële dan wel de reële economie gaat. Als minder geld als lening (dus als schuld) in de omloop wordt gebracht, dan zal er ook later minder snel sprake zijn van een bust waarin zoveel geld terugbetaald moet worden dat zuinigheid en zelfs armoe onvermijdelijk worden.
Na elke crisis gonst het van de voorstellen om het systeem te veranderen. Het is beslist opvallend dat veel van de alternatieven die nu worden voorgesteld in essentie al bedacht zijn na de ernstigste crisis uit de vorige eeuw: de beurskrach van 1929. Toen is er uiteindelijk aan het geldsysteem niets wezenlijks veranderd. Het strikter reguleren van financiële markten heeft tot dusverre nog de voorkeur gehad van politici, bankiers en handelaren in financiële producten. Of dat na de ernstige crisis van 2008 anders zal gaan, is vooralsnog een open vraag.
Lees verder