Moleculen en atomen
Moleculen zijn de kleinste deeltjes van een stof die nog de eigenschappen van een stof bevatten. Elke molecuul bestaat uit atomen, elke atoom heeft zijn eigen Latijnse naam. De eerste letter van de Latijnse naam wordt gebruikt in de molecuul benaming.
Moleculen en atomen
Moleculen zijn de kleinste deeltjes van een stof die nog de eigenschappen bevatten van de stof. Elke stof heeft zijn eigen soort molecuul, zo bestaat suiker uit suikermoleculen en water uit watermoleculen. Een molecuul is zo verschrikkelijk klein dat er in 12 gram koolstof ongeveer 63.000.000.000 moleculen zitten. Dit is zo verschrikkelijk veel dat je moleculen door een elektronenmicroscoop moet bekijken wil je ze kunnen zien. Elke molecuul bestaat uit atomen, zo is water h20. Dit betekent dat er twee waterstof moleculen in zitten (h=Hydrogenium) en een zuursof molecuul (o=oxygenium). Deze namen zijn in de taal Latijns ontstaan toen ontdekten ze dat er moleculen bestonden. De letter die gebruikt wordt bij de moleculaire naam (bijv. H2o) is de eerste letter van de Latijnse naam.
Atoomsoorten.
De bekendste soorten atomen die te vinden zijn in ons heelal zijn:
- Waterstof=Hydrogenium
- Zuurstof=oxygenium
- Stikstof=Nitrogenium
- Helium=heliumgas
- Koolstof=Carbonium
Naast deze moleculen bestaan er nog honderden andere moleculen die niet zoveel voorkomen als bovenstaande atomen.
Molecuulvormen
Vast
Als de moleculen in vaste vorm zijn betekent het dat de moleculen nog wel trillen, maar ze blijven bij elkaar staan en schieten niet door elkaar heen. Als iets in vaste vorm is ,is het hard en heeft het een hoge viscositeit. Als je van een vaste stof een vloeibare of verdampt stof wilt maken moet je hem verhitten. De meeste stoffen die je verhit gaan eerst naar vloeibaar en daarna naar gas. Er zijn enkele uitzonderingen, zoals het dauw op de bomen. Dit gaat van vaste vorm direct over in gasvormig.
Vloeibaar
Een vloeibare stof betekent dat de moleculen door elkaar schieten, maar nog wel door elkaar aangetrokken blijven. Zo blijven ze nog steeds in grote groepen bij elkaar. Bij verhitten van een vloeibare stof, zal de stof verdampen. Bij verkoelen van de stof, zal de stof weer in vaste vorm overgaan, dit noem je bevriezen.
Gasvormig
Gasvormig betekent dat een aantal moleculen los zijn van zijn groep. Omdat de andere stoffen zo erg verhit worden, gaan de moleculen steeds sneller door elkaar draaien tot op een punt waarop een molecuul uit zijn baan schiet en in de lucht komt. Nu is een klein deel van de stof verdampt . Een verdamping kun je maken door een vaste of een vloeibare stof genoeg te verhitten. Als je van een verdampte stof weer een vaste of een vloeibare stof wilt maken, moet je het laten afkoelen. Op dit moment gaat de stof condenseren, waardoor je weer een vloeibare stof krijgt . Als de stof gaat rijpen, krijg je weer direct een vaste stof. Dit gebeurt maar zeer weinig.
Uitzetten
Als een stof verhit wordt voordat het in een andere fase overgaat, zal de stof uitzetten. Zo krijg je een kleinere dichtheid, maar een grotere massa van de stof . Je kunt meten of een stof beter uitzet dan de ander, door een bimetaalthermometer te gebruiken. Dit is plak dat bestaat uit twee verschillende stoffen op elkaar geplakt. Bij hitte zal een van de stoffen sneller uitzetten, waardoor een van het kant beter buigt. Zo kun je meten welke stof sneller uitzet en welke sneller krimpt, omdat je de bimetaal ook kunt gebruiken om krimpen te meten. Als een stof verkoeld wordt, krimpt de stof. Zo krijg je een groter dichtheid, maar een kleinere massa.