De onrechtmatige overheidsdaad
Wanneer iemand een onrechtmatige daad pleegt tegenover een ander, is deze persoon vaak aansprakelijk voor de ontstane schade. Deze aansprakelijkheidsregel staat vastgelegd in art. 6:162 lid 1 Burgerlijk wetboek. Dit belangrijke artikel over de onrechtmatig daad in zijn algemeenheid geldt niet alleen voor de burger, maar ook voor overheidsorganen. Hierdoor kan een burger dus in gevallen van onrechtmatig handelen door een overheid aanspraak maken op een schadevergoeding.Inleiding
De onrechtmatige daad is een onderdeel van het verbintenissenrecht in het burgerlijk recht. Een overheidshandelen is echter een daad van bestuursrecht en heeft dus in beginsel niks met het burgerlijk recht te maken. Een overheidsorgaan kan echter, net zo goed als een burger tegen een andere burger, onrechtmatig handelen tegenover een persoon. Dit wordt ook wel de onrechtmatige overheidsdaad genoemd. Deze vorm van de onrechtmatige daad wordt ook beheerst door het burgerlijk recht, door art. 6:162 lid 1 BW.Een bestuursorgaan kan onrechtmatig handelen op twee manieren. Zo kan het orgaan een besluit nemen, dat in eerste instantie goed lijkt. Echter kan een burger hiertegen in bezwaar en beroep gaan en daarbij is het natuurlijk mogelijk dat de bestuursrechter dan concludeert dat het besluit inderdaad onrechtmatig is en vervolgens het besluit vernietigt. De onrechtmatigheid kan ook voortvloeien uit een feitelijke handeling van een overheidsorgaan. Hierbij onderneemt het orgaan niks, maar ontstaat vaak door een nalaten of door een onzorgvuldigheid een onrechtmatige daad jegens een burger. Denk hierbij aan een zwaar beschadigd wegdek. Deze weg staat onder verantwoordelijkheid van een overheidsorgaan en zij behoren beschadigingen te verhelpen. Lijdt iemand hierdoor schade, dan is dit een onrechtmatige feitelijke handeling.
Zeven vereisten
Voordat een besluit of een feitelijke handeling van een overheidsorgaan kan leiden tot een onrechtmatige daad, moet er naar maar liefst zeven vereisten worden gekeken:- Onrechtmatigheid
- Toerekenbaarheid
- Relativiteit
- Causaliteit
- Schade
- Eigen schuld en de schadebeperking
- Verjaring
Wanneer er sprake is van de bovenste vijf vereisten, is er sprake van een onrechtmatige overheidsdaad. De andere twee vereisten zouden bij deze onrechtmatige daad ook nog een rol kunnen spelen. Hieronder volgt de uitleg van de zeven afzonderlijke vereisten.
De onrechtmatigheid
Bij de onrechtmatigheid kijken we naar het tweede lid van art. 6:162 BW. Hierin worden drie gronden genoemd waarop de onrechtmatigheid van het orgaan kan worden gebaseerd. Allereerst is dit een inbreuk maken op het recht van een ander. Dit is gelijk al een lastig punt. De overheid kan namelijk dagelijks inbreuk maken op andermans rechten, omdat de overheid hier nou eenmaal de bevoegdheid voor heeft. Pas als het overheidsorgaan deze bevoegdheden overschrijdt of de bevoegdheden uitoefent op een onjuiste grondslag, is er sprake van een inbreuk op een recht. De tweede grond is het handelen in strijd met een wettelijke plicht. Hierbij moet men denken aan het overtreden van formele of materiële wetten of enkele andere rechtsnorm. De laatste grond is vaak het lastigst: handelingen die in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer onaanvaardbaar zijn. Hieronder vallen onder meer de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (in ieder geval degene die niet zijn gecodificeerd) en hieronder valt ook de zorgvuldigheidsplicht voor het overheidsorgaan. Hierbij moeten we ook kijken naar de beleidsvrijheid (dus de vrijheid om zelf belangen af te wegen en te beslissen) van een orgaan. Als er veel beleidsvrijheid is, moet de toets van onrechtmatigheid alleen gaan om de vraag of het orgaan in redelijkheid tot het bestreden besluit is gekomen of niet. Heeft het orgaan enkel een gebonden bevoegdheid, dan zal een volle toetsing plaatsvinden.Verder kunnen de volgende zaken onrechtmatig zijn: bestuurswetgeving (mag namelijk getoetst worden aan hogere wetgeving zoals de Grondwet), de rechtspraak (komt niet vaak voor), schending van art. 6 EVRM en met het oog op deze bepaling de overschrijding van de regels over de redelijke termijnen van procesvoering. Wanneer er dus geen redelijke termijnen in acht zijn genomen, kan dit ook leiden tot een onrechtmatigheid.