Rechten en plichten van verenigingsleden
Leden van verenigingen hebben rechten en plichten. Het betalen van contributie zal iedereen wel herkennen als een plicht van de leden en dat leden recht hebben om deel te nemen aan besluitvorming via het uitbrengen van een stem zal ook als vanzelfsprekend worden ervaren. Toch valt er over de verplichtingen die men als lid van een vereniging heeft en ook over de rechten veel meer te zeggen dan deze algemene noties.
Statuten of het ontbreken daarvan bij verplichtingen
Artikel 27, lid 4, sub c, Boek 2 BW zegt dat de statuten onder meer moeten inhouden de verplichtingen die de leden jegens de vereniging hebben en de wijze waarop deze verplichtingen kunnen worden opgelegd moeten regelen. Is er sprake van een vereniging met statuten dan is er sprake van het dwingend vastleggen van de verplichtingen. Later meer daarover. Maar hoe zit het nu bij een vereniging zonder statuten? Hebben deze leden ten opzichte van de vereniging dan helemaal geen enkele verplichting? Jawel, deze hebben ze ook, maar natuurlijk zijn deze minder concreet dan wanneer deze vervat zijn in de statuten. Artikel 8, lid 1, Boek 2 BW zegt dat de rechtspersoon, in dit geval dus de vereniging, en degenen die krachtens de wet en statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door
redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Niet alle omgangsregels voortkomend uit besluiten, gewoonten, statuten en reglementen zijn daarom zonder meer als verplichting van leden te zien. De redelijkheid en ‘billijkheid kan waar het over het gedrag van de leden gaat per vereniging bovendien verschillen.
Redelijkheid en billijkheid
De ene vereniging is de andere niet en daarom zijn de begrippen redelijkheid en billijkheid niet zomaar te definiëren. Dat wat bij de ene vereniging bijvoorbeeld in de omgangsvormen als normaal wordt gezien is bij een andere vereniging gezien als obstructief gedrag. Ook dient men te bedenken dat bestuursleden, in de meeste verenigingen gewoon onbezolgde bestuursleden die het besturen er in vrije tijd bijdoen, fouten kunnen maken. Deze fouten mag men niet altijd op een gouden schaaltje wegen. Stel dat een bestuurslid zonder opzet een handeling verricht waardoor de vereniging schade lijdt, dan is een dergelijk bestuurslid niet zonder meer aansprakelijk. Alvorens er sprake is van aansprakelijkheid dient er wel een grens overschreden te zijn en dat is bijvoorbeeld het geval als er sprake is van een opzettelijke tekortkoming of indien een dergelijke bestuurder zich bij herhaling aan dit soort gedragingen schuldig maakt. De aansprakelijkheid dient men niet te snel te hanteren als er geen sprake is van zelfverrijking. Veel meer ligt dan voor de hand een dergelijk bestuurslid ontslag te geven. Bij de redelijkheid en billijkheid vinden we in Boek 3 BW artikel 12 nog wat meer houvast;
Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen, die bij het gegeven geval zijn betrokken. Kollen spreekt hier over een caoutchoucbepaling. Dat zijn ‘rubberen’ bepalingen die dus niet in beton zijn gegoten, maar rekbaar en dus flexibel zijn. Bij de redelijkheid gaat het over de rede, het menselijk denkvermogen en bij de billijkheid over het gevoel van rechtvaardigheid en fairheid. Beoordeeld men daden op de redelijkheid en billijkheid dan dient men alle belangen af te wegen en zich te verplaatsen in de ander en de gegeven omstandigheden daarbij te betrekken. Als het een besluit zou zijn dat ook door vele anderen zou kunnen zijn genomen dan is er waarschijnlijk sprake van redelijkheid en billijkheid. . De wetgever hecht veel waarde aan de redelijkheid en billijkheid. Dit blijkt mede artikel 8 lid 2 van BW 2;
Een tussen hen (bedoeld wordt een rechtspersoon en de leden)
krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Gewoonten
Gewoonten (ongeschreven omgangsvormen) waren in de Germaanse tijd de enige rechtsbron. Maar ook nu is deze oude bron van recht nog steeds in het huidige recht aanwezig. Naast enerzijds de geschreven wetten, statuten en reglementen van een vereniging vormen anderzijds de redelijkheid en billijkheid samen met de gewoonte als het ware het ongeschreven recht binnen een vereniging. Overigens komt binnen het gehele recht een (soms) belangrijke rol toe aan de gewoonte. De gewoonte is in 1992 ook in het Nieuw Burgerlijk Wetboek als rechtsbron opgenomen in. Bij de beoordeling wat redelijk en billijk is kan ook door de gewoonte ook worden bepaald. Het gewoonterecht zal bij een conflict binnen een vereniging niet heel snel door een rechter als toetsingsbron worden genomen maar steeds in relatie worden gebracht met wat redelijk en billijk is.
Statuten
De wet geeft geen definitie van de statuten, maar schrijft deze wel voor bij verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en bij verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid zijn ze facultatief. Dus ongeacht hoe de rechtsbevoegdheden zijn, statuten zijn bij alle verenigingen mogelijk. Het is ook goed deze vast te stellen omdat statuten de grondregels van de vereniging vastleggen die zowel een interne als externe werking hebben. In artikel 27 lid 4 BW 2 is neergelegd wat de statuten moeten inhouden. Onder c. is opgenomen
de verplichtingen die de leden tegenover de hebben, of de wijze waarop zodanige verplichtingen kunnen worden opgelegd,
Een statutaire regeling waarbij rechten en plichten zijn vastgelegd kan dan misschien dan wel niet alle duidelijkheid geven, maar er ligt dan wel een stevige basis waarop teruggevallen kan worden.